Colossians 2:11

11In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus;
 In Welken Namelijk Christus.
,
 besneden zijt Namelijk niet met de uitwendige besnijdenis, die door Christus' dood, nevens de andere ceremoniën des Ouden Testaments teniet gedaan is, gelijk de apostel hier leert, en Gal 5:1-2; maar met de inwendige besnijdenis des harten, in den geest, welke de betekenende zaak was van de uitwendige besnijdenis, en die de apostel in de volgende woorden nader verklaart. Waaruit hij wil besluiten dat dan de uitwendige ons niet meer nodig noch nut is.
,
 zonder handen Dat is, van God zelf, door Zijnen Geest, Deu 30:6; Rom 2:29.
,
 van het lichaam Dat is, de ganse massa der verdorvenheid, die bij een lichaam wordt vergeleken, dat vele leden heeft. Zie Rom 6:6; Col 3:5, vanwege de velerlei begeerlijkheden, die de zonde in ons werkt.
,
 des vleses, Hierdoor wordt verklaard, waaruit deze zondige aard zijnen oorsprong heeft, namelijk uit de vleselijke geboorte; Joh 3:6.
,
 door de besnijdenis Niet eigenlijk, waardoor Christus zelf ten achtsten dage is besneden geweest, maar door welke Hij onsmet Zijnen Geest in onze harten besnijdt, dat is, van de schuld en heerschappij der zonde verlost, en onze harten reinigt, gelijk de volgende verzen breder verklaren.
Copyright information for DutSVVA