Deuteronomy 12:29-30

29Wanneer de Heere, uw God, voor uw aangezicht zal hebben uitgeroeid de volken, naar dewelke gij heengaat, om die erfelijk te bezitten; en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun land wonen;
 die erfelijk te bezitten; Dat is, hun land; gelijk boven, Deu 9:1, en Deu 11:23, enz.
30Wacht u, dat gij niet verstrikt wordt achter hen, nadat zij voor uw aangezicht zullen verdelgd zijn; en dat gij niet vraagt naar hun goden, zeggende: Gelijk als deze volken hun goden gediend hebben, alzo zal ik ook doen.
 achter hen, Dat is, alzo, dat gij hen navolgt.
Copyright information for DutSVVA