Deuteronomy 19:4-5

4En dit zij de zaak des doodslagers, die daarhenen vlieden zal, dat hij leve; die zijn naaste zal geslagen hebben door onwetendheid, dien hij toch van gisteren en eergisteren niet haatte;
 zaak des doodslagers, Dat is, dit zal het recht van deze zaak zijn, zo zal men er mede handelen. Alzo boven, Deu 15:2.
,
 van gisteren en eergisteren Dat is, van tevoren, gelijk boven, Deu 4:42, en onder, vs.6.
5Als, dewelke met zijn naaste in het bos zal zijn gegaan, om hout te houwen, en zijn hand met de bijl wordt aangedreven, om hout af te houwen, en het ijzer schiet af van den steel, en treft zijn naaste, dat hij sterve; die zal in een dezer steden vluchten en leven;
 wordt aangedreven, Of, haar geslingerd vervorderd hebbende
,
 en het ijzer schiet af Anders, zo werpt hij
,
 van den steel, Hebreeuws, uit, of, van het hout
,
 treft zijn naaste, Hebreeuws, vindt.
Copyright information for DutSVVA