Deuteronomy 2:4

4En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir wonen; zij zullen wel voor u vrezen; maar gij zult u zeer wachten.
 kinderen van Ezau, De Amalekieten waren ook wel Edomieten, of van Ezau afkomstig, Gen 36:12, maar van God door een bijzondere ordinantie uitgesloten. Zie Exo 17:14, en onder Deu 25:17.
,
 vrezen; Gedenkende aan het leed, dat hunlieder voorvader Ezau zijnen broeder Jakob of Israël, uw voorvader, eertijds heeft aangedaan. Of, zij zullen vrezen voor uw macht en de hulp van God, die bij u is. Zie Num 22:3.
Copyright information for DutSVVA