Deuteronomy 26:1-2
1Voorts zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de Heere, uw God, ten erve geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten, en daarin wonen; 2Zo zult gij nemen van de eerstelingen van alle vrucht des lands, die gij opbrengen zult van uw land, dat u de Heere, uw God, geeft, en zult ze in een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats, die de Heere, uw God, verkoren zal hebben, om Zijn Naam aldaar te doen wonen;
Copyright information for
DutSVVA