Deuteronomy 32:10-11

10Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel.
 in een woeste huilende wildernis; Hebreeuws, in een woestheid van het huilen der eenzaamheid, of, wildernis
,
 Zijn oogappel Gelijk mensen hun oogappel, die zeer teder is, naarstiglijk plegen te bewaren. Zie Psa 17:8; Zec 2:8. Vergelijk Pro 7:2.
11Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken;
 zijn nest opwekt, Dat is, zijn nestkiekens of jongskens met enig geluid wakker maakt, om hun te verstaan te geven dat hij hen aan het vliegen wil brengen.
,
 neemt en ze draagt op zijn vlerken; Hebreeuws, neemt het en draagt het; te weten, elk jongsken.
Copyright information for DutSVVA