Ecclesiastes 8
1Wie is gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen? De wijsheid der mensen verlicht zijn aangezicht, en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor veranderd. ▼▼ * Verscheidene zo Hebreeuwse alsook vele overzettingen voegen de eerste woorden van dit vs. aan het laatste vs. van het zevende hfdst.
,
▼▼ is gelijk de wijze Alsof hij zeide: Het is zeker en gewis, dat een wijs man alle andere mensen in waardigheid tebovengaat, omdat hij alle dingen wel en grondig kan uitleggen en beantwoorden.
,
▼
,
▼
,
▼▼ daardoor veranderd Te weten door de wijsheid.
2Ik zeg: Neem acht op den mond des konings; doch naar de gelegenheid van den eed Gods. ▼▼ Neem acht Hebr. ik bewaar. Het is een korte afgebroken manier van spreken.
,
▼
,
▼▼ naar de gelegenheid Dat is, gehoorzaam alzo de koning of overheid, dat gij middelerwijl niet verlaat noch vergeet de schuldige plicht en eed, waarmede gij voornamelijk aan God verbonden zijt. Anders: om de zaak van den eed Gods.
3Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf niet staande in een kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij. ▼▼ van zijn aangezicht; Te weten des koning; te weten uit ongeduld, als hij u wat beveelt, dat u niet behaagt; met uw haastig weggaan te kennen gevende dat gij weigerig zijt te doen wat u de koning beveelt. Anders: weg te gaan; dat is, uit zijn dienst te treden en hem verlaten. Sommigen verstaan dit en hetgeen volgt van God.
,
▼
,
▼▼ al wat Zodat hij zich, wanneer het hem belieft, aan u wreken kan, en toornig zijnde, zou hij u lichtelijk straffen.
,
▼▼ hem lust, doet hij Te weten, den koning.
4Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij? ▼▼ het woord des konings Dat is, het bevel. De zin is: Als de koning zijn dienaren beveelt dat zij u zullen straffen, niemand durft zijn heerschappend bevel tegenstaan.
,
▼▼ Wat doet gij? Dat is, waarom beveelt gij mij dit?
5Wie het gebod onderhoudt, zal niets kwaads gewaar worden; en het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten. ▼▼ het gebod onderhoudt Te weten, het bevel des konings, hetwelk niet strijdt tegen den wil en het bevel Gods.
,
▼▼ zal niets kwaads Dat is, hij zal in de ongenade en straf Gods of des konings en der overheid niet vervallen. Hebr. zal niet weten een kwaad ding.
,
▼▼ het hart eens wijzen Dat is, een wijs man weet hoe hij zich naar gelegenheid zal schikken, dat hij God en den koning niet vertoornt.
6Want een ieder voornemen heeft tijd en wijze, dewijl het kwaad des mensen veel is over hem. ▼▼ dewijl het kwaad Dat is, de mens is aan veel ongeluk en zwakheid onderworpen, daarom moet men voorzichtig zijn in zijne zaken.
7Want hij weet niet, wat er geschieden zal; want wie zal het hem te kennen geven, wanneer het geschieden zal? ▼▼ Want hij weet niet, Dat is, hij weet niet wat hem God toeschikken zal, gelijk hij ook niet weet den tijd wanneer; en derhalve kan hij het niet voorkomen; daarom moet hij steeds God bidden om een heilige voorzichtigheid, opdat hij zich wel en naar behoren moge gedragen.
,
▼▼ wanneer het geschieden zal Of. hoe.
8Er is geen mens, die heerschappij heeft over den geest, om den geest in te houden; en hij heeft geen heerschappij over den dag des doods; ook geen geweer in dezen strijd; ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen. ▼▼ die heerschappij heeft Te weten, als de mens de dood overkomt.
,
▼▼ om den geest Dat is, om de adem of de ziel, of de geest des levens binnen het lichaam te houden, dat hij daar niet uitvare.
,
▼▼ in te houden; Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als in een gevangenis besluiten of bewaren.
,
▼▼ over den dag Of, in den dag des doods; dat is, als de dood het leven komt bestrijden en de sterfdag gekomen is, zo is er geen middel om de dood te ontkomen.
,
▼▼ geen geweer Dat is, vleselijke wapens. Anders: geen loslating.
,
▼▼ in dezen strijd; Te weten als leven en dood met elkander strijden.
,
▼▼ goddeloosheid Gelijk men gemeenlijk zegt: Onrecht slaat zijn eigen meester. Anders: het onrustig gewoel; alsof hij zeide: dat iemand nu dit dan dat voorneemt, en zeer woelende is om tot zijn voornemen te geraken, zal hem almede niet helpen tegen de dood.
9Dit alles heb ik gezien, toen ik mijn hart begaf tot alle werk, dat onder de zon geschiedt: er is een tijd, dat de ene mens over den anderen mens heerst, hem ten kwade. ▼
,
▼▼ hem ten kwade Of, den heerser, of die over welke hij heerst.
10Alzo heb ik ook gezien de goddelozen, die begraven waren, en degenen, die kwamen, en uit de plaats des Heiligen gingen, die werden vergeten in die stad, in dewelke zij recht gedaan hadden. Dit is ook ijdelheid. ▼▼ die begraven waren, Dat is, die in vergetelheid gesteld waren.
,
▼▼ de plaats des Heiligen Versta hier door de plaats der heiligen de tempel, waarin de heilige God woont. komen, of ingaan en uitgaan is zoveel als in Gods huis te verkeren, en zich in godzaligheid te oefenen. Anderen verstaan hier door de heilige plaats de gerechtplaats, waar de rechters zitten in Gods plaats en de persoon Gods vertegenwoordigen. God daar tegenwoordig bij hen zijnde, ja in het midden van hen voorzittende. Anderen verstaan dit vers van de goddelozen, en zetten het aldus over: En toen heb ik gezien de goddelozen, dat zij begraven werden en ondergingen, en uit de plaats van de Heilige weggingen, en werden vergeten in de stad, in welke zij alzo gedaan hadden; dat is goddelooslijk geregeerd hadden.
,
▼▼ Dit is ook ijdelheid Te weten, deze onbestendigheid en ondankbaarheid van het volk.
11Omdat niet haastelijk het oordeel over de boze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen. ▼ 12Hoewel een zondaar honderd maal kwaad doet, en God hem de dagen verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen. ▼▼ die God vrezen, Te weten met een kinderlijke vreze.
,
▼▼ vrezen Te weten vrezen hem te vertoornen.
13Maar den goddeloze zal het niet welgaan, en hij zal de dagen niet verlengen; hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor Gods aangezicht niet vreest. ▼▼ den goddeloze Versta hierbij, maar hij zal eindelijk gestraft worden, hetzij hier of hier namaals.
,
▼▼ hij zal de dagen Dat is, hij zal niet lang leven, immers in gerustheid en met een goede conscientie, hetwelk het rechte leven is.
,
▼ 14Er is nog een ijdelheid, die op aarde geschiedt: dat er zijn rechtvaardigen, dien het wedervaart naar het werk der goddelozen, en er zijn goddelozen, dien het wedervaart naar het werk der rechtvaardigen. Ik zeg, dat dit ook ijdelheid is. ▼▼ wedervaart Hebr. aanraakt, aantreft.
,
▼▼ naar het werk Dat is, alsof zij werken der goddelozen hadden, enz. De zin is: Somtijds gaat het de vromen kwalijk en de goddelozen wel; zie Psa 73:11-14 .
,
▼▼ Ik zeg, Of ik zeide.
,
▼▼ dat dit ook ijdelheid is Te weten dewijl geen mens kan verzekerd zijn dat het hem vanwege zijn vroomheid in deze wereld steeds zal welgaan. Anders: dit is ook ijdelheid; dat is, dit is een ijdele en ongerijmde zaak, naar het oordeel der mensen.
15Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder de zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. ▼▼ onder de zon, Dat is, zoveel dit tijdelijke leven aangaat.
,
▼
,
▼▼ dat zal hem aankleven Dat is, dat zal zijn deel zijn.
16Als ik mijn hart begaf, om wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, die op de aarde geschiedt, dat men ook, des daags of des nachts, den slaap niet ziet met zijne ogen; ▼▼ den slaap niet ziet Dat is, niet slaapt; te weten vanwege de zorg en bekommernis die hij heeft over de tijdelijke goederen. Zie boven Ecc 2:23-24 .
17Toen zag ik al het werk Gods, dat de mens niet kan uitvinden, het werk, dat onder de zon geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar hij zal het niet uitvinden; ja, indien ook een wijze zeide, dat hij het zou weten, zo zal hij het toch niet kunnen uitvinden. ▼▼ niet kan uitvinden, Te weten, met zijn eigen vernuft.
,
▼▼ het werk, Te weten de regering Gods over de zaken, die in de wereld geschieden, als bij name, hoe dit met Gods rechtvaardige regering overeenkomt, dat Hij de vromen dikwijls zo zwaarlijk kastijdt en de goddelozen dikwijls zo zegent.
,
▼▼ om te zoeken, Dat is, om te verstaan; te weten hoe ieder ding in de wereld van God wijselijk en wel geregeerd wordt.
,
▼▼ zeide, dat hij het zou weten Te weten, bij zichzelf in zijn hart.
Copyright information for
DutSVVA