Ephesians 1:11

11In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil;
 In Hem, Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk tevoren verklaard is.
,
 wij ook een Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, gelijk ook in vs.12 verklaard wordt.
,
 erfdeel geworden Of, een lot verkregen hebben, namelijk des Heeren in zijne gemeente. En hier schijnt de apostel te zien op de uitdeling van de erve van het land Kanaän door het lot onder de twaalf stammen Israëls, die een schaduw was en voorbeeld van deze eeuwige erve door onzen rechten Jozua verkregen. Zie Num 26:55, enz. en Num 33:53; Jos 13:6.
,
 die te voren Dat is, niet alle die het vleselijk zaad Abrahams waren, maar de kinderen der belofte, Rom 9:8, en die Hij tevoren uit genade had verkoren onder dit volk; Rom 11:2, Rom 11:5-7.
,
 naar het voornemen Dat is, niet om enige waardigheid in ons, of om enige onzer werken, maar uit enkele genade, 2Ti 1:9. Dit doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen uit de Joden niet zouden menen dat het in hen had geweest, meer dan in de heidenen, waarom zij deze verordinering of voorbeschikking tot deze erve waardig waren. Zie Rom 8:29, enz.
,
 alle dingen werkt Namelijk die de zaligheid van Joden of heidenen aangaan, van welke hij hier spreekt. Zie Phi 2:13. Hoewel het ook in het algemeen waar is van alle andere dingen; Psa 115:3.
Copyright information for DutSVVA