Ephesians 2:8-10

8Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave;
 uit genade zijt Of, door de genade, namelijk van God in Christus, gelijk in vs.7 is verklaard.
,
 zalig geworden Dat is, van de zonde en de straf der zonde verlost, en tot erfgenaam der eeuwige zaligheid gesteld.
,
 door het geloof; Namelijk waardoor deze genade Gods in Christus van ons wordt aangenomen en ons toegeëigend; Joh 1:12; Rom 3:24-25.
,
 dat niet uit u, Namelijk dat is niet uit u, dat gij gelooft. Want anders zou de apostel één ding tweemaal zeggen, en niet alleen de zaligheid zelve, maar ook het geloof is ene gave Gods. Zie Phi 1:29; 2Ti 1:9, enz.
9Niet uit de werken, opdat niemand roeme.
 Niet uit de Namelijk noch in het geheel, noch ten dele. Zie Rom 4:4-5, en Rom 11:6; gelijk ook de volgende woorden uitwijzen.
10Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.
 wij zijn Zijn De apostel spreekt hier niet van de eerste schepping, maar van de vernieuwing en wedergeboorte, die in Gods woord een tweede of nieuwe schepping wordt genaamd. Zie 2Co 5:17.
,
 God voorbereid Of, God tevoren heeft bereid; namelijk in Zijn eeuwigen raad, of ook door Zijnen Geest in ons. Zie Heb 8:10, enz.
Copyright information for DutSVVA