Ephesians 4:19

19Welke, ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinigheid gieriglijk te bedrijven.
 ongevoelig geworden Eene gelijkenis genomen van degenen, die door vele slagen of brandmerken in enige delen des lichaams alzo verhard zijn, dat zij geen gevoel daarvan meer hebben; alzo gaat het ook met vele mensen, die door gedurig kwaad doen het gevoel of wroegen van hunne conscientiën alzo verdoven, dat zij het niet meer gevoelen. Zie Rom 1:28; 1Ti 4:2.
,
 tot ontuchtigheid, Of, geilheid, dartelheid.
,
 gieriglijk Grieks, in gierigheid, of, onverzadelijkheid; dat is, met een grote begeerte en welbehagen, gelijk de gierige zijne ziel zegent in onrechtvaardigheid; Psa 10:3.
Copyright information for DutSVVA