Ezekiel 40:2

2In de gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israëls, en Hij zette mij op een zeer hogen berg; en aan denzelven was als een gebouw ener stad tegen het zuiden.
 gezichten Gods Zie boven Eze 1:1 , en Eze 8:3 .
,
  Hij mij in het land Israëls, De Heere.
,
 Hij zette mij op een zeer hogen Vergelijk Rev 21:10 . Zie van het Hebreeuwse woord boven Eze 37:1 .
,
 berg; Het is aanmerkelijk dat noch berg, noch stad, zo hier als in het volgende, genoemd wordt, maar alleen door het woord als, bedektelijk, als met den vinger, op Zion of Maria, en Jeruzalem gewezen, hetwelk dienen kon om onze gedachten te meer van het aardse Zion en Jeruzalem af te trekken, en te leiden tot het hemelse en geestelijke, te weten Gods ker, onze aller moeder, Gal 4:26 , welker naam zal zijn: de HEERE is aldaar; onder Eze 48:35 . Tot gelijk einde kon strekken het onderscheid, dat er is tussen dit ganse gebouw en de voorgaanden tempel van Salomo en den anderen, die na de wederkomst uit Babel gebouwd is. Waarom ook nergens in Ezra, Nehemia, Haggaï en Zacharia gevonden wordt dat men in de wederopbouwing van den tempel of der stad zich zou hebben geschikt naar dit verborgen gezicht, hetwelk zelfs verscheidene Joodse rabbijnen moeten bekennen te zien op den tijd van den Messias.
,
 zuiden Ezechiël, staande in het noorden, [waar de tempel geweest was. Zie Psa 48:3 ] , zag ene stad voor zich in het zuiden.
Copyright information for DutSVVA