‏ Ezekiel 37

1De hand des Heeren was op mij, en de Heere voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen.
 hand des HEEREN was op mij, Zie boven Eze 1:3 .
,
 geest, Dat is, in een gezicht met optrekking van mijnen geest. Anders: zij [de hand des Heeren] voerde mij uit door den Geest des Heeren.
,
 zette mij neder Hebreeuws, deed mij rusten.
,
 beenderen Versta, dorre dode beenderen van verstorven mensen, gelijk volgt. Door dit gezicht en het volgende teken van twee stukjes hout, heeft God willen verzekeren de vervulling der genadebeloften, die in het voorgaande wijlopig gedaan zijn, zo van de lichamelijke verlossing uit Babel als van de geestelijke door den Messias en de vergadering der algemene kerk uit Joden en heidenen, hetwelk alles het begrip en vermogen van den mens teboven ging, om zijn volk te leren dat het Hem [als den almachtigen God] zo licht is zulks alles te volbrengen als doden op te wekken en levend te maken, [waarvan God hier een levendig beeld tot het geloof zijner kerk, voorstelt] en twee stukjes hout samen te voegen.
2En Hij deed mij bij dezelve voorbijgaan geheel rondom; en ziet, er waren zeer vele op den grond der vallei; en ziet, zij waren zeer dor.
 Hij deed mij Namelijk de Heere; anders mocht de profeet een natuurlijken schrik daarvan gehad hebben, en gevreesd hebben voor ceremonieële onreinheid.
,
 geheel rondom; Hebreeuws, rondom, rondom.
,
 grond der vallei; Hebreeuws, aangezicht.
3En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere Heere, Gij weet het!
 Hij zeide tot mij De Heere.
,
 zullen deze beenderen levend worden? Alsof God zeide: Zouden zij wel kunnen levend worden? weet gij daartoe enig natuurlijk, begrijpelijk middel, raad, of vermogen? dunkt het u wel menselijk, mogelijk te zijn? Vergelijk deze vraag met Job 6:5-6 . Anderszins was de zaak van de toekomstige algemene verrijzenis der doden onder Gods volk bekend en buiten twijfel; zie Mat 22:29 , enz.; Heb 11:13-14 , Heb 11:35 .
,
 Gij weet het Alsof de profeet zeide: Ik weet uwe macht wel, maar wat Gij hier nu met deze beenderen voorhebt, en aan dezelve zult willen doen, dat is U bekend en mij van U nog niet geopenbaard; anderszins had de profeet in het algemeen het geloof der vrome voorvaderen; zie Gen 23:4 , en Gen 50:25 ; Exo 13:19 ; Isa 26:19 , enz.; zonder hetwelk de gelovigen de ellendigste aller mensen geweest zouden zijn, 1Co 15:19 ; zie wijders Joh 11:24 .
4Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot dezelve: Gij dorre beenderen! hoort des Heeren woord.
  zeg tot hen: Vergelijk deze aanspraak met boven Eze 36:1 , en Eze 14:17 , met de aantekening; idem Rom 4:17 .
5Alzo zegt de Heere Heere tot deze beenderen: Ziet, Ik zal den geest in u brengen, en gij zult levend worden.
 geest in u brengen, Dat is, de ziel, in een iegelijk lichaam; alzo vs.8, 10. Zie Num 16:22 .
6En Ik zal zenuwen op u leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u trekken, en den geest in u geven, en gij zult levend worden; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.
 leggen, Hebreeuws, geven.
7Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en er werd een geluid, als ik profeteerde, en ziet een beroering! en de beenderen naderden, elk been tot zijn been.
 geluid, Dit waren tekenen en boden van Gods tegenwoordige majesteit en krachtige werking, gelijk in het volgende de wind.
,
 beroering Of, schudding, beving, beweging. Anders: [aard] beving, waarvan het Hebreeuwse woord veel gebruikt wordt; doch ook van andere beroerten, gelijk onder Eze 38:19-20 ; Nah 3:2 .
,
 zijn been Zodat de beenderen, die in het leven bij elkander in elk lichaam geweest waren, in dit gezicht weder samenkwamen; een levendige afbeelding van hetgeen God zal werken in de opstanding der doden.
8En ik zag, en ziet, en er werden zenuwen op dezelve, en er kwam vlees op; en Hij trok een huid boven over dezelve, maar er was geen geest in hen.
 geest in hen Gelijk boven vs.5.
9En Hij zeide tot mij: Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind! en zeg tot den geest: Zo zegt de Heere Heere: Gij geest! kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden.
 Profeteer tot den geest; Dat is, verkondig in mijnen naam dat Ik door mijn goddelijke kracht de zielen zal wederbrengen in deze dode lichamen, enz. Sommigen verstaan door het woord geest den wind, en alzo in het volgende van vs.9. Niet dat de wind den doden het leven of de ziel kan inblazen of geven; maar dat het God belieft den wind te gebruiken tot een voorbode zijner krachtige werking, om de gelijkheid, die er enigszins is tussen de werking Gods en de kracht van den wind, en het geblaas van den wind, [waarvan in het volgende] en het geblaas of adem, dat de ziel voortbrengt in den levende. VergelijK Act 2:2 , en Joh 20:22 , enz.
,
 winden, Dat is, van de vier hoeken of delen der wereld. Zie boven Eze 5:10 .
,
 in deze gedoden, Of, op, of blaas deze gedoden aan.
10En ik profeteerde, gelijk als Hij mij bevolen had. Toen kwam de geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een gans zeer groot heir.
 geest in hen, Dat is, ziel, gelijk boven vs.5.
,
 gans zeer groot heir Hebreeuws, zeer zeer.
11Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het ganse huis Israëls; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden.
  die zijn het ganse huis Israëls; Dat is, zij zijn een teken of afbeelding van het huis van Israël, of zij beduiden dat en hun tegenwoordigen staat in Babel.
,
 Onze beenderen zijn verdord, Daar is zo weinig hoop van onze verlossing uit Babel en de wederkomst in ons land, als er is dat dode, begraven en verrotte mensen en hun verdorde beenderen weder zouden levend worden. Deze redenen van ongeloof en mistroostigheid waren de aanleiding, en geven het oogmerk te kennen van het voorgaande gezicht.
,
 afgesneden Gelijk takken, die afgesneden zijn en van den wortel geen sap kunnen trekken, moetende dienvolgens vergaan.
12Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal uw graven openen, en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk! en Ik zal u brengen in het land Israëls.
 Ziet, God herhaalt hier sommierlijk de lichamelijke en geestelijke beloften, die in de voorgaande h.h. wijdlopig zijn gedaan, gebruikende daartoe figuurlijke manieren van spreken, die uit het voorgaande gezicht en hun eigen woorden genomen zijn.
13En gij zult weten, dat Ik de Heere ben, als Ik uw graven zal hebben geopend, en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk! 14En Ik zal Mijn Geest in u geven, en gij zult leven, en Ik zal u in uw land zetten; en gij zult weten, dat Ik, de Heere, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de Heere.
 dat Ik, de HEERE, Anders: dat Ik de HEERE [ben], Ik heb het gesproken en zal het doen.
15Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 16Gij nu, mensenkind! neem u een hout, en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de kinderen Israëls, zijn metgezellen; en neem een ander hout, en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout van Efraïm, en van het ganse huis Israëls, zijn metgezellen.
 hout, Eene roede, of plat hout; vergelijk Num 17:2 , enz.
,
 zijn metgezellen; Versta, Benjamin en Levi. Zie 2Ch 11:12-13 .
,
  ganse huis Israëls, Versta, de tien stammen, die zich aan Efraïm [als de machtigste] gehouden hadden, en daaronder dikwijls verstaan worden.
17Doe gij ze dan naderen, het een tot het ander tot een enig hout; en zij zullen tot een worden in uw hand.
 Doe gij ze dan naderen, Dat is, breng hen nabij en tot elkander, dat zij een worden.
18En wanneer de kinderen uws volks tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven, wat u deze dingen zijn?
 kinderen uws volks Zie boven Eze 3:11 .
,
 wat u deze dingen zijn? Dat is, wat zij beduiden of betekenen, en wat Gij daarmede meent, wat daardoor te verstaan zij; zie boven Eze 24:19 .
19Zo spreek tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal het hout van Jozef, dat in Efraïms hand geweest is, en van de stammen Israëls, zijn metgezellen, nemen, en Ik zal dezelve met hem voegen tot het hout van Juda, en zal ze maken tot een enig hout; en zij zullen een worden in Mijn hand.
 hout van Jozef, Dat is, Jozefs nakomelingen, of de Efraïmieten met hun bijgevoegde stammen, die door dit hout samen betekend werden.
,
 hand geweest is, Dat is, de tien stammen, waarvan Efraïm het hoofd tevoren geweest was, toebehoorde.
,
 een worden in Mijn hand Gelijk de verdeeldheid en vijandschap tussen Juda en Efraïm [waarvan Samaria de hoofdstad was] als ene afbeelding was van de twee vijandelijke gedeelten der mensen, namelijk Joden en heidenen, alzo was de vereniging van dezelve een afbeelding of voorbeeld van de vereniging der algemene kerk, of van alle uitverkorenen in de ganse wereld, uit Joden en heidenen, door enen Geest en een geloof, onder een Hoofd, Koning en Zaligmaker, welke is onze Heere Jezus Christus, de beloofde Messias. Of nu wel enige van de tien stammen zich met Juda gevoegd hebben, en alzo samen uit Babel zijn opgetogen [ 1Ch 9:3 ] , zo heeft nochtans de rechte geestelijke vereniging haar aanvang genomen ten tijde des Heeren Christus en van zijne apostelen, [zie Joh 4:9 , Joh 4:21 , Joh 4:23 , Joh 4:35 , Joh 4:39 , Joh 4:41 ; Act 2:9-11 , en Act 8:5 , Act 8:14 , en Act 9:31 ] , en is voorts vervolgd onder de Joden, en voornamelijk onder de heidenen, en zal duren tot aan het einde der wereld, totdat gans geestelijk Israël is beroepen, in Gods hand, [dat is, in den Heere Christus, die in dezen des Vaders knecht is, in wiens hand Hij alles heeft overgegeven en tot
,
 een worden in Mijn hand wien Hij alle uitverkorenen trekt] in een lichaam of eene kerk verenigd en behouden. Zie Mat 28:19 ; Act 1:8 ; Rom 11:25-26 ; Eph 2:13 , enz.
20De houten nu, op dewelke gij zult geschreven hebben, zullen in uw hand zijn voor hunlieder ogen.
 voor hunlieder ogen Gelijk den profeet dikwijls belast werd, hetgeen hun van God was geopenbaard het volk alzo levendig en als metterdaad af te beelden en voor ogen te stellen. Vergelijk boven Eze 12:3-4 , enz., met de aantekening; Jer 27:2 , enz.
21Spreek dan tot hen: Zo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal de kinderen Israëls halen uit het midden der heidenen, waarhenen zij getogen zijn, en zal ze vergaderen van rondom, en brengen hen in hun land;
 halen Gelijk boven Eze 36:24 .
,
 uit het midden der heidenen, Of, van tussen.
,
 land; Het geestelijk Kanaän, Jeruzalem, den berg Zion, dat is, in Gods kerk, eerst de strijdende, daarna de triomferende, [zie Gal 4:25-26 ; Heb 12:22 ] afgebeeld door het aardse, waar God de Joden eerst weder inbracht uit Babel.
22En Ik zal ze maken tot een enig volk in het land, op de bergen Israëls; en zij zullen allen te zamen een enigen Koning tot koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn.
 Koning tot koning hebben; Den Messias, onzen Heere Jezus Christus.
,
 verdeeld zijn Hebreeuws alsof men zeide: Gehalveerd zijn.
23En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun drekgoden, en met hun verfoeiselen, en met al hun overtredingen; en Ik zal ze verlossen uit al hun woonplaatsen, in dewelke zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.
 drekgoden, Zie Lev 26:30 .
,
 verfoeiselen, Zie boven Eze 20:7 .
,
 al hun overtredingen; Of, enige.
,
 gezondigd hebben, Namelijk in Babel, Egypte, enz. Zie Jer 44:8 ; boven Eze 14:3 , en Eze 20:30 , Eze 20:39 , enz.
24En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen een Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen.
 Knecht David Zie boven Eze 34:23 .
,
 Herder hebben; Zie Joh 10:16 .
25En zij zullen wonen in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen, en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid. 26En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten en zal ze vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid.
 verbond des vredes Zie boven Eze 34:25 .
,
 inzetten Inbrengen, plaatsen, endoen blijven en beklijven in mijne kerk. Hebreeuws, geven.
,
 heiligdom Deze manier van spreken is genomen van den staat van het Oude Testament, [gelijk elders dikwijls] betekenende de genaderijke inwoning Gods onder en in zijne kerk, met zijn woord, Geest, gunst en zegen; zie Lev 26:12 ; 1Co 3:16 ; 2Co 6:16 ; Eph 2:21-22 ; Rev 21:3 .
27En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. 28En de heidenen zullen weten, dat Ik de Heere ben, Die Israël heilige, als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in eeuwigheid.
 heilig, Zie boven Eze 20:12 .
Copyright information for DutSVVA