‏ Ezekiel 6

1En het woord des Heeren geschiedde tot mij, zeggende: 2Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israëls, en profeteer tegen dezelve;
 zet uw aangezicht Dat is, neem een vast voornemen en maak u vaardig om onbeschroomd daartegen te profeteren. Alzo onder Eze 13:17 , en Eze 20:46 , en Eze 21:2 , en Eze 38:2 .
,
  de bergen Israëls, Te weten, die omtrent en rondom Jeruzalem waren. Zie Psa 125:2 . Versta, het land en koninkrijk van Juda, hetwelk Israël genaamd wordt, niet alleen omdat de Joden zowel als de Israëlieten van den patriarch Israël, dat is Jakob, afkomstig waren, maar om ook andere oorzaken, vermeld, 2Ch 15:17 , en 2Ch 21:2 .
3En zeg: Gij bergen Israëls, hoort het woord des Heeren Heeren! Zo zegt de Heere Heere tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Ziet, Ik, Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven.
  bergen Israëls, Versta, de mensen, die op de bergen woonden. Alzo moeten in het volgende de woorden heuvelen, beken en dalen genomen worden, namelijk voor degenen, die daarop, of daarbij, of daarin hunne woningen hadden. Vergelijk Jdg 1:19 ; Psa 98:8 , onder Eze 36:1 ; Mic 6:1-2 .
,
 beken en tot de dalen Of, stromen, vloeden, rivieren, kolken, die hun loop sterkelijk in het land uitspreiden. Alzo is het woord genomen Job 6:15 , onder Eze 31:12 , en Eze 35:8 .
,
 zwaard, Dat is, den oorlog. Zie Lev 26:6 , en 2Ch 20:9 , en de aantekening.
,
 hoogten verderven Zie Lev 26:30 .
4Daartoe zullen uw altaren verwoest, en uw zonnebeelden verbroken worden; en Ik zal uw verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden.
 altaren verwoest, Te weten die zij ter ere van hunne afgoden opgericht hadden.
,
 zonnebeelden verbroken worden; Zie van deze Lev 26:30 .
,
 uw verslagenen nedervellen Of, uwe dodelijk gewonden. Versta, de Joden, die van hunne vijanden verslagen en vermoord zouden worden, zelfs als zij tot hunne afgoden gevloden zouden zijn, om in hun nood van die geholpen te worden.
,
 drekgoden Zie Lev 26:30 .
5En Ik zal de dode lichamen der kinderen Israëls voor het aangezicht hunner drekgoden leggen, en Ik zal uw beenderen rondom uw altaren strooien.
  Ik zal de dode lichamen der kinderen Israëls Dat is, Ik zal hen niet alleen laten vermoorden voor hunne afgoden, maar zal ook hunne dode lichamen en de stukken daarvan laten liggen, en maken verstrooid te worden nabij hun afgodische altaren, om die daarmede te verontreinigen. Want de dode lichamen der mensen waren zeer verfoeilijk gehouden nabij de altaren en offeranden.
,
 leggen, Hebreeuws eigenlijk, geven.
6In al uw woningen zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uw altaren woest en eenzaam zijn, en uw drekgoden verbroken worden en ophouden, en uw zonnebeelden afgehouwen, en uw werken uitgedelgd worden.
 In al uw woningen Dat is, in alle plaats, waar gij zoudt mogen wonen.
,
 en uw werken Versta, de beelden en afgoden met al hun afgodisch tuig, door mensenhanden gemaakt; zie 2Ki 22:17 .
7En de verslagenen zullen in het midden van u liggen, opdat gij weet, dat Ik de Heere ben.
 liggen, Hebreeuws, vallen; vallen voor liggen; zie Jer 9:22 .
,
 gij weet, Zie boven Eze 5:13 .
,
 HEERE ben Dat is, de enige en ware God, die dit door mijne profeten gesproken heb, en metterdaad betonen zal dat Ik waarachtig en rechtvaardig ben. Alzo onder vs.10, en Eze 11:10 , en Eze 12:15 , enz.
8Ik zal dan nog een overblijfsel laten, als gij enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen, wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.
 die het zwaard ontkomen Hebreeuws, ontkomers des zwaards. Versta degenen, die wel ballingen zouden moeten worden in vreemde landen, maar door Gods genade tot hun best in het leven zouden overblijven, opdat God zich hier altijd een zeker volk in het midden van alle verwoestingen behield.
9Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.
 Mijner gedenken Te weten die zij, in hun voorspoed zijnde en in wellusten levende, vergeten hadden. God te gedenken is hier tot Hem weder te keren, met verzaking van het voorgaande leven. Vergelijk Jer 51:50 .
,
 verbroken ben Dat is, mij bekommerd of gekweld heb. Zo wordt menselijkerwijze van God gesproken, om te tonen dat de zonden der Joden Hem zeer mishaagden, en den loop zijner weldaden aan hen verhinderen en afbraken.
,
 hoerachtig hart, Versta dit van het geestelijk hoerdom, hetwelk is afgoderij. Zie Lev 17:7 , en Lev 20:5 .
,
 ogen, Vergelijk onder Eze 20:24 .
,
 een walging Dat is, zichzelven met smartelijke droefheid en doorsnijding des harten verfoeien vanwege hun voorgaande leven, en zich tot God bekeren. Vergelijk onder Eze 20:43 , en Eze 36:31 .
,
 aan zichzelven hebben Hebreeuws, in hunne aangezichten; dat is, aan zichzelven.
,
 over de boosheden, Het Hebreeuwse woord is ook alzo genomen 1Ki 21:22 ; 2Ki 7:7 , en hier in vs.11.
10En zij zullen weten, dat Ik de Heere ben; Ik heb niet tevergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen.
 zullen weten, Zie boven Eze 5:138 .
,
 tevergeefs gesproken, Te weten omdat mijne trouw vereist dat Ik hen zo vermanen en dreigen zou door mijne profeten en mijne gerechtigheid dat Ik hen zo verderven zou door hunne vijanden.
11Zo zegt de Heere Heere: Sla met uw hand, en stamp met uw voet, en zeg: Ach, over alle gruwelen der boosheden van het huis Israëls; want zij zullen door het zwaard, door den honger en door de pestilentie vallen.
 Sla met uw hand, Te weten tot een teken van droefheid en zwarigheid, die gij maken zult over de zonden van het volk en de straffen, die daarop volgen zullen. Vergelijk Num 24:10 , en de aantekening. Het handslaan, of klappen [doch met andere woorden in het oorspronkelijke] is ook gebruikt geweest als teken van verachting. Zie Job 34:37 ; Lam 2:15 ; ja zelfs als teken van vreugde, Psa 47:2 , en Psa 98:8 ; onder Eze 25:6 ; en van verbintenissen; Job 17:3 .
,
 en stamp met uw voet, Ook tot een teken van droefheid. Een gelijk teken is, op de dij of heup kloppen; Jer 31:19 ; onder Eze 21:12 .
,
 vallen Dat is, vergaan en ontkomen. Zie Gen 14:10 , en de aantekening; Lev 26:7 , en de aantekening.
12Die verre af is, zal door de pest sterven, en die nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven en belegerd is, zal door honger sterven; alzo zal Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen.
 verre af is, Versta, degenen, die in de omliggende landen zouden gevlucht zijn, of hier en daar in bossen en spelonken zich versteken zouden.
,
 nabij is, Dat is, die in de handen der Chaldeën vallen zouden.
,
 belegerd is, Te weten in de stad Jeruzalem. Anders: behoed is.
13Dan zult gij weten, dat Ik de Heere ben, als hun verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op alle hoge heuvelen, op alle toppen der bergen, en onder allen groenen boom, en onder alle dichte eiken, de plaats, alwaar zij al hun drekgoden liefelijken reuk maakten.
 alle hoge heuvelen, Zie Deu 12:2 ; 1Ki 14:23 ; 2Ki 16:4 .
,
 dichte eiken, Dat is, zeer dicht getakte.
,
 liefelijken reuk maakten Hebreeuws, den reuk der rust; te weten van offeranden of reukwerk, waarin zij meenden dat hunne afgoden rust, vermaak en welbehagen hadden, en nabootsten alzo wat God ingesteld had. Zie Gen 8:21 , en Lev 26:31 .
14Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het land woest maken, ja, woester dan de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen; en zij zullen bevinden, dat Ik de Heere ben.
 de woestijn Men meent dat deze woestijn gelegen is geweest in het land der Moabieten, zeer afgrijselijk vanwege haar buitengewone woestheid, waardoor de Israëlieten passeerden als ze eerst in het land Kanaän zouden komen; Num 33:47 ; Jer 48:22 .
,
 Diblath henen, Eene stad in het voorgemelde land der Moabieten, zo men meent, anders genaamd Diblathaïm; Jer 48:22 .
Copyright information for DutSVVA