Galatians 2:9

9En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter hand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis zouden gaan;
 Jakobus Zie van hem Gal 1:19.
,
 Céfas Dat is, Petrus. Zie van dezen naam Mat 16:18, en Joh 1:43.
,
 Johannes, die Namelijk de zoon van Zebedeus, een broeder van Jakobus den Grote, die van Herodes is onthalsd; Hand. 12. Zie van hem Mat 4:21, en Mat 10:2, en Mat 17:1.
,
 pilaren te zijn, Namelijk zo van het gezelschap der apostelen, als der gemeente, omdat zij door hun dienst de waarheid van het Evangelie standvastig voorstonden en staande hielden, en in het bijzonder in groot aanzien waren bij de gemeente, als een sieraad derzelve. Zie Jer 1:18, Rev 3:12.
,
 de genade, die Namelijk des apostelschaps, Rom 1:4. Of de werken en vruchten der genade. Of, de gaven, als daar waren met vreemde talen te spreken, profetie, wonderwerken en dergelijke.
,
 de rechter- hand Namelijk tot een teken en verzekering dat zij erkenden, dat wij met hem gemeenschap hadden, zo in den dienst van het apostelschap, als in de zuiverheid van de leer des Evangelies.
,
 wij tot de heidenen, Namelijk ik en Barnabas.
,
 zij tot Namelijk Petrus en de andere twee apostelen.
,
 de besnijdenis Dat is, tot de besneden Joden. Zie vs.7.
Copyright information for DutSVVA