Genesis 10:18-19

18En den Arvadiet, en den Tsemariet, en den Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaänieten verspreid.
 Arvadi, Zie Eze 27:8, Eze 27:11.
,
 Zemari, Zie Jos 18:22, en 2Ch 13:4.
,
 Hamathi Zie Amo 6:2, Amo 6:14; Zec 9:2; van enigen dezer tezamen, zie men Gen 15:19-21.
,
 Kanaänieten Versta door dezen de Kanaänieten in het algemeen, vooral de nakomelingen of volken van Kanaän.
19En de landpale der Kanaänieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.
 landpale De grenzen van het land Kanaän worden hier afgetekend; welke waren in de lengte aan de westzijde Sidon noordwaarts, en Gaza zuidwaarts; aan de oostzijde, Laza noordwaarts, en Sodom zuidwaarts; zijnde aldus de breedte aan de noordzijde Sidon en Laza; aan het zuideinde Gaza en Sodom.
,
 Gaza toe Hebr. Azza.
,
 Sodom Hebr. Sedom. Zie van deze stad en de drie volgende, onder Gen 13:10, Gen 14:2.
,
 Gomórra, Hebr. Amora.
,
 Adama, Hebr. Adma.
,
 Zebóïm, Hebr. Tseboïm.
,
 Lasa toe Hebr. Laschah.
Copyright information for DutSVVA