Genesis 10:2

2De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras.
 zonen Dezen hebben zich van de plaatsen hunner woningen het meest noord-en westwaarts verspreid; want zich eerst nedergezet hebbende in Klein-Azië, hebben zij langzamerhand de noordse landen en Europa het meest vervuld.
,
 Gomer, De nakomelingen van dezen hebben het noordelijke gedeelte van Klein-Azië bewoond; waarom zij onder de noordse volken worden geteld. Eze 38:6. En daar zij zich ook westwaarts uitgebreid hebben, zo houdt men het er voor dat zij de voorttelers mede zijn der volken in wier landen de Gallo-Grieken naderhand gewoond hebben.
,
 Magog, De stamvader der Scythen; zie van dezen Eze 38:2, Eze 39:6.
,
 Madái, Van wien zijn de Meden; zie 2Ki 17:6; Isa 13:17; Jer 25:25; Dan 5:6, Dan 5:8.
,
 Javan, De vader der Grieken; zie van dezen Isa 66:19; Dan 8:21; Joe 3:6; Eze 27:13, Eze 27:19.
,
 Tubal, Men houdt het er voor dat van dezen de Iberen en uit dezen de Spanjaarden voortgekomen zijn. Zie Eze 27:13, Eze 32:28, Eze 38:2-3.
,
 Mesech, Hebr. Meschech, welke van dezen afkomstig zijn, is onzeker. Sommigen menen die van Cappadocië; anderen, die van Mysië; enigen, de Moschen, of Moskovieten. Zie Eze 38:2-3.
,
 Thiras Van dezen is in de H.Schrift niets meer vermeld; doch het gevoelen van velen is dat de Thraciërs aan de oevers van den Dniester, naburen der Macedoniërs, van hem zijn voortgekomen.
Copyright information for DutSVVA