Genesis 12:8-10
8En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den Heere een altaar, en riep den Naam des Heeren aan. ▼ , ▼ , ▼ , ▼ 9Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden. ▼▼ gaande en trekkende Dat is, allengskens en geduriglijk voortreizende.
10En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat land. ▼▼ honger in Hier wordt Abrams vertrouwen beproefd.
,
▼▼ dat land; Te weten, Kanaän, hetwelk wel vruchtbaar was, Deu 8:7-8, maar nu om de boosheid der inwoners, met onvruchtbaarheid gestraft; Psa 107:34.
,
▼▼ zo toog Verstaande dat hij, om God niet te verzoeken, wel voor enigen tijd mocht vertrekken, om dezen duren tijd te ontgaan.
,
▼▼ Egypte, Een land, in het Hebreeuws genaamd Mitsraïm, van Mitsraïm den zoon van Cham, gelegen in Afrika, grenzende oostwaarts aan de Rode zee en een deel van Arabië; zuidwaarts aan Ethiopië, westwaarts aan Libyë, en noordwaarts aan de Middellandse zee; zeer goed bekend in de Heilige Schrift; onder Gen 13:10, en Gen 39:1, enz.
Copyright information for
DutSVVA