‏ Genesis 12:8-10

8En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den Heere een altaar, en riep den Naam des Heeren aan.
 Beth-el, Een stad, gelegen in het land, dat den stam van Benjamin daarna toegevallen is, en aldus eerst genoemd door Jakob, toen hij reisde naar Mesopotamië, maar vóór dien tijd geheten Luz; onder Gen 28:19.
,
 westen, Hebr. zee. Hierdoor wordt het westen verstaan, omdat de westzijde van Kanaän aan de zee gelegen was; zie onder Gen 13:14, en Gen 28:14; Num 3:23; Deu 3:27, enz.
,
 Ai Een stad in het land Kanaän, in den stam van Benjamin, oostwaarts van Bethel gelegen; zie Jos 7:2.
,
 riep den naam Zie boven Gen 4:26.
9Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden.
 gaande en trekkende Dat is, allengskens en geduriglijk voortreizende.
10En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.
 honger in Hier wordt Abrams vertrouwen beproefd.
,
 dat land; Te weten, Kanaän, hetwelk wel vruchtbaar was, Deu 8:7-8, maar nu om de boosheid der inwoners, met onvruchtbaarheid gestraft; Psa 107:34.
,
 zo toog Verstaande dat hij, om God niet te verzoeken, wel voor enigen tijd mocht vertrekken, om dezen duren tijd te ontgaan.
,
 Egypte, Een land, in het Hebreeuws genaamd Mitsraïm, van Mitsraïm den zoon van Cham, gelegen in Afrika, grenzende oostwaarts aan de Rode zee en een deel van Arabië; zuidwaarts aan Ethiopië, westwaarts aan Libyë, en noordwaarts aan de Middellandse zee; zeer goed bekend in de Heilige Schrift; onder Gen 13:10, en Gen 39:1, enz.
Copyright information for DutSVVA