Genesis 16:6-8

6En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.
 in uw hand Dat is, in uw geweld, onder uw gebied of macht, gelijk ook, Gen 24:10, en hoofdstuk Gen 39:4, Gen 39:6, Gen 39:8; Num 31:49; Jos 9:25; 1Sa 14:48; 2Ki 8:20. Abram wil zeggen: Ofschoon ik haar tot een tweede vrouw genomen heb, zo heb ik haar nochtans aan uw gebied niet onttrokken; daarom, zo zij misdoet, gebruik uw recht, als over ene die onder u staat.
7En de Engel des Heeren vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.
 de engel Dat is, het hoofd der engelen, de Heere Christus, die daarom ook HEERE genoemd wordt, vs.13, en Gen 18:26, Gen 18:33; Jdg 6:14, en Jdg 13:19, Jdg 13:22.
,
 vond haar Dit woordje drukt uit het wakende oog des Heeren over deze dwalende en bedroefde Hagar.
,
 Sur Hebr. Schur. Vanwaar men ging naar Egypte, waarvan zij was; zie onder Gen 25:18; Exo 15:22; en 1Sa 15:7.
8En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!
Copyright information for DutSVVA