Genesis 20:5

5Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan.
 In Dat is, hierin is mijn hart zuiver van een overspelig voornemen, en mijn lichaam van onkuische daad. Zo wordt de inwendige en uitwendige onschuld en ongeveinsdheid, òf in het algemeen van den gehelen wandel der vromen, òf in het bijzonder van enige zaak en enig werk ook elder uitgedrukt, zo als 1Ki 9:4; 1Ch 29:17; Psa 24:4, en Psa 73:13, en Psa 78:72, en Psa 101:2.
,
 mijner Hebr. mijner palmen, of van het hol mijner handen. Zie Job 17:9.
Copyright information for DutSVVA