Genesis 32:14-16
14Tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen; 15Dertig zogende kemelinnen met haar veulens, veertig koeien en tien varren, twintig ezelinnen en tien jonge ezels. ▼▼ veulens, Hebr. zonen.
,
▼▼ tien jonge Of, ezelveulens.
16En hij gaf die in de hand zijner knechten, elke kudde bijzonder; en hij zeide tot zijn knechten: Gaat gijlieden door, voor mijn aangezicht, en stelt ruimte tussen kudde en tussen kudde. ▼▼ gaf die Een zeer treffelijk geschenk van zoveel honderd beesten, grote en kleine, van bijzondere soorten, die hedendaags een grote som gelds bedragen zouden.
,
▼
,
▼▼ ruimte Hebr. eigenl. ademing, en ook ruimte, omdat de ruimte adem geeft. Dit diende daartoe, opdat zijn giften, elk in het bijzonder door zijn broeder bezichtigd zijnde, te aanzienlijker mochten wezen, en zijn gemoed allengskens verzachten; zie onder, vs.20.
Copyright information for
DutSVVA