Genesis 34:3
3En zijn ziel kleefde aan Dina, Jakobs dochter; en hij had de jonge dochter lief, en sprak naar het hart van de jonge dochter. ▼▼ zijn ziel Dat is, zijn hart, zijn gemoed, lust, begeerte, hingen aan haar.
,
▼▼ naar het Dat is, wat haar aangenaam en behagelijk mocht zijn, om haar tevreden te stellen en te vertroosten; daar zij buiten twijfel over deze onverwachte daad zeer ontsteld was. Zie dergelijke manier van spreken onder,
Gen 50:21;
Jdg 19:3;
Isa 40:2;
Hos 2:13.