Genesis 36:6-7

6Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaän geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
 zielen zijns Dat is, de personen, gelijk boven, Gen 12:5.
,
 vee, en Door vee versta men de kleine, en door beesten de grote dieren; gelijk ook boven, Gen 34:24; 2Ki 3:17.
,
 een ander Namelijk, naar Seïr, gelijk volgt.
,
 van het Of voor het aangezicht, dat is van wege Jakob. Dit is geschied door een heimelijke regering van God, omdat het land Kanaän hem door zijn vader, naar Gods bevel, beloofd was, en hij schuldig was dat voor zijn broeder te ruimen.
7Want hun have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
 hun have Namelijk, van Jakob en Ezau; hoewel Ezau in dezen tijd in Seïr woonde, nochtans schijnt het, dat hij, met zijn broeder verzoend zijnde, met ter woon wedergekeerd is naar het land Kanaän; maar aangezien zij daar, beiden vreemdelingen zijnde, geen ruimte genoeg hadden voor hun vee, zo zou Ezau wedergekeerd zijn naar Seïr.
,
 land hunner Dat is, het land Kanaän. Zie boven, Gen 17:8.
Copyright information for DutSVVA