Genesis 46:4

4Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.
 aftrekken Te weten, om u te geleiden en bij te staan. Versta dit ook van het optrekken, boven, Gen 24:7; Exo 23:20; en Exo 32:34. Merk hier eens voor al op, dat de woorden optrekken, opklimmen, enz. idem, aftrekken, afklimmen, enz. meest worden gebruikt ten aanzien van de gelegenheid der landen, steden en plaatsen, die hoog of laag gelegen zijn. Te gaan naar de hoog gelegene, is optrekken: naar de laag legene, aftrekken. Zie boven, Gen 12:10, en Gen 13:1, en Gen 35:1; Exo 19:3; Mat 20:18; Luk 10:30; Act 3:1. Het opgaan wordt van God menselijkerwijze gezegd, gelijk ook het afkomen.
,
 Ik zal u Dit is wel eensdeels aan Jakobs dood lichaam vervuld, onder, Gen 47:29-30, en Gen 50:13, doch voornamelijk aan zijn nakomelingen, toen Mozes hen uit Egypte heeft gevoerd, en Jozua hen in het land Kanaän gebracht heeft.
,
 en Jozef Dat is, Jozef zal bij u zijn als gij sterven zult, en zal [naar de oude gewoonte van vele volken] uw ogen sluiten na uw dood. Hier wordt Jakob van God verzekerd, dat zijn geliefde zoon Jozef nog leefde, en dat hij bij Jozefs leven in vrede zou sterven.
Copyright information for DutSVVA