Genesis 5

1Dit is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods.
 boek van Of, verhaal, register, rekening, optelling der geboorten, of geslachten, dat is, dergenen die van Adam geboren zijn; versta niet van allen, maar degenen, uit wie de Heere Christus, naar het vlees, door Seths linie geboren is, Luk 3; en die voor het merendeel den waren godsdienst, tot den zondvloed toe, bewaard hebben.
,
 naar de gelijkenis Gods Dat is, naar zijne gelijkenis, zie boven Gen 1:26-27.
2Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden.
 hun naam mens, Zowel van de vrouw als van den man: niettegenstaande de verscheidenheid van beider oorsprong; te weten, dat Adam uit de aarde, en Eva uit Adam geschapen was.
3En Adam leefde honderd en dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth.
 leefde Dat is, toen hij zolang had geleefd, of zo oud was, kreeg hij een zoon. En zo moet men dit ook in het volgende verstaan.
,
 honderd en dertig jaren Hebr. dertig en honderd jaar; en alzo wordt hier en elders in de Hebr. spraak het kleinere getal meest voor en het meerdere achter gesteld.
,
 naar zijn gelijkenis Tegen Gods beeld en gelijkenis, naar hetwelk Adam geschapen was, wordt hier nu gesteld Adams beeld en gelijkenis, naar hetwelk Seth geboren is. Gods beeld was volmaakt, maar na den val was Adams beeld gans verdorven; waardoor nu alle mensen, die natuurlijk uit Adam geboren worden, zondig, ellendig en den dood onderworpen zijn. Zie Rom 5:12.
,
 noemde Te weten, uit occasie der woorden, die Heva sprak, toen zij dezen zoon kreeg, zie boven Gen 4:25.
4En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 5Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en dertig jaren; en hij stierf.
 Jaren, en dertig jaren; Het woordje jaar wordt hier tweemalen gesteld naar de Hebr. manier; maar hierna wordt het éénmaal, om de eigenschap onzer Nederduitse taal, nagelaten.
6En Seth leefde honderd en vijf jaren, en hij gewon Enos. 7En Seth leefde, nadat hij Enos gewonnen had, achthonderd en zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 8Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd en twaalf jaren; en hij stierf. 9En Enos leefde negentig jaren, en hij gewon Kenan.
 Kenan Luk 3:37, genaamd Kainan.
10En Enos leefde, nadat hij Kenan gewonnen had, achthonderd en vijftien jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 11Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd en vijf jaren; en hij stierf. 12En Kenan leefde zeventig jaren, en hij gewon Mahalal-el.
 Mahalal-el. Luk 3:37 staat in het Grieks Malaleël.
13En Kenan leefde, nadat hij Mahalal-el gewonnen had, achthonderd en veertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 14Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd en tien jaren; en hij stierf. 15En Mahalal-el leefde vijf en zestig jaren, en hij gewon Jered. 16En Mahalal-el leefde, nadat hij Jered gewonnen had, achthonderd en dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 17Zo waren al de dagen van Mahalal-el achthonderd vijf en negentig jaren; en hij stierf. 18En Jered leefde honderd twee en zestig jaren, en hij gewon Henoch.
 hij gewon Verg. den Zendbrief van Jud 1:14-15.
,
 Henoch Hebr. Chanoch.
19En Jered leefde, nadat hij Henoch gewonnen had, achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 20Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd twee en zestig jaren; en hij stierf. 21En Henoch leefde vijf en zestig jaren, en hij gewon Methusalach.
 Methusalach. Hebr. Methuschalach.
22En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach gewonnen had, driehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
 wandelde met God, Dat is, hij leidde voor God een heilig leven met groten ijver en bijzondere gestadigheid, zich afzonderende van de goddeloosheid en boze zeden der wereld. Zie onder dezelfde manier van spreken, hfdst.6:9; Mic 6:8; en vergelijk Jer 12:3.
23Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijf en zestig jaren. 24Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam hem weg.
 en hij was niet meer, Dit wordt verklaard, Heb 11:5, dat hij is weggenomen en overgezet in het eeuwige leven.
25En Methusalach leefde honderd zeven en tachtig jaren, en hij gewon Lamech. 26En Methusalach leefde, nadat hij Lamech gewonnen had, zevenhonderd twee en tachtig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
 Lamech Hebr. Lemech.
27Zo waren al de dagen van Methusalach negenhonderd negen en zestig jaren; en hij stierf.
 Methusalach Deze Methusalach is de oudste geweest van alle mensen, die op aarde geleefd hebben, waarvan de Heilige Schrift meldt.
28En Lamech leefde honderd twee en tachtig jaren, en hij gewon een zoon. 29En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de Heere vervloekt heeft!
 Noach, In het Nieuwe Testament genaamd Noë, Luk 3:36; 1Pe 3:20; Heb 11:7. De twee Hebreeuwse woorden Noach en Nicham, die hier beiden gebruikt worden, hebben enige gelijkheid. Het ene betekent rusten, waarvan de naam Noach genomen is; het andere vertroosten, waarmede de reden der benaming aangewezen wordt, want Lamech, zonder twijfel door des Heeren Geest onderricht zijnde, heeft gezien dat Noach tot wat bijzonders zou gebruikt worden.
,
 vanwege het aardrijk, Zie boven hoofdstuk Gen 3:17-19, Gen 4:11.
30En Lamech leefde, nadat hij Noach gewonnen had, vijfhonderd vijf en negentig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. 31Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd zeven en zeventig jaren; en hij stierf. 32En Noach was vijfhonderd jaren oud; en Noach gewon Sem, Cham en Jafeth.
 vijfhonderd jaren Hebr. een zoon van vijf honderd jaar. Dat is, Noach was zoveel jaren oud, of ging in het vijf honderdste jaar. Deze manier van spreken vindt men zeer dikwijls in de Heilige Schrift. Zie onder Gen 7:6, Gen 11:10, Gen 17:17, enz.
,
 gewon Dat is hier te zeggen: hij begon te gewinnen, gelijk hoofdstuk 1Sa 1:26, want deze drie zonen zijn in één jaar niet geboren; maar eerst Jafeth, daarna Sem en ten laatste Cham. Zie hoofdstuk Gen 9:24, Gen 10:10; Sem wordt hier de eerste gesteld, als een godvruchtig voorvader van onzen Heere Jezus Christus naar het vlees, mitsgaders van alle Hebreën. Zie hoofdstuk Gen 10:21, enz.
Copyright information for DutSVVA