Genesis 6:2

2Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.
 Gods zonen Dat is, de nakomelingen der gelovige voorvaders, die de ware religie beleden, en met hunne huisgezinnen [als zijnde Gods Kerk] van het ongelovig en vleselijk geslacht der Kaïnieten waren afgescheiden. Gelijk daarentegen door de dochters der mensen meest verstaan worden de nakomelingen van Kaïn, plegende afgoderij, en levende naar het vlees. Zie Deu 14:1; Joh 1:12; Luk 17:27; Jud 1:19.
,
 schoon waren, Hebr. goed, dat is schoon, alzo onder Gen 24:16, Gen 41:22; Exo 2:2.
,
 uit allen, Alleenlijk ziende op de uiterlijke schoonheid en wereldse bevalligheid, niet op de ware religie en de vreze des HEEREN, of den wil van hun vrome ouders. Zie onder Gen 26:34-35; Gen 28:8.
Copyright information for DutSVVA