Habakkuk 1:13-14

13Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij het kwade zoudt zien, en de kwelling kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen, als de goddeloze dien verslindt, die rechtvaardiger is dan hij?
 het kwade Te weten hetwelk de Chaldeën ons aandoen.
,
 zoudt zien, Gods oog is niet verborgen; Hij ziet het kwaad dat de mensen bedrijven, Psa 10:14 ; maar Hij ziet het niet met goede ogen aan, Hij zal het ook niet altijd ongestraft laten. Doch Oba 1:13 , wordt deze manier van spreken genomen voor met lust het kwade, hetwelk den vromen overkomt, aanschouwen.
,
 de kwelling Dat is, den overlast, te weten overlast, kwelling, moeite, dat is de Chaldeën ons aandoen.
,
 kunt Gij Zie de aantekening 51.
,
 die trouwelooslijk Tw de Chaldeën, die zeer trouweloos en meinedig geweest zijn. Zie Isa 21:2 .
,
 zwijgen, Dat is, de straf nalaten.
,
 de goddeloze Te weten, de Chaldeër.
,
 die rechtvaardiger Te weten, het Joodse volk, vergeleken bij de Chaldeën. Doch versta dit van de godzaligen onder de Joden, welken die zijn waar de profeet voor bidt; want de goddelozen onder de Joden gingen de heidenen in boosheid ver teboven. Zie Jer 2:10-11 .
14En waarom zoudt Gij de mensen maken, als de vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft?
 waarom Dat is, waarom zoudt Gij lijden dat de groten en machtigen dezer wereld de kleinen en onnozelen zouden vangen, doden, oplokken en verdelgen naar hun lust en goeddunken, gelijk de grote vissen de kleine doen, alsof Gij in de wereld alles liet gaan als bij geval, en alsof Gij nergens acht op gaaft?
,
 dat geen Di, geen groten vis, of kruipend dier, hetwelk over hen heerst en hen beschermt tegen het geweld dergenen, die hen verslinden.
Copyright information for DutSVVA