Hebrews 11:13-16

13Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
 de beloften niet verkregen hebbende, Dat is, de zaak die hun verscheidene malen beloofd was, van den eigendom van het land Kanaän, en het zaad, waarin alle geslachten der aarde zouden gezegend worden.
,
 gasten en vreemdelingen Gelijk van Jakob uitdrukkelijk wordt betuigd, toen hij voor Faraö stond, Gen 47:9, en van anderen vóór en na hem; Gen 15:13, en Gen 28:4; Psa 39:13.
14Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken.
 zulke dingen zeggen, Namelijk dat zij vreemdelingen en gasten zijn op aarde.
,
 een vaderland zoeken Namelijk dat buiten deze wereld in den hemel is, gelijk vs.16 wordt verklaard.
15En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden, van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben, om weder te keren;
 van hetwelk zij uitgegaan waren, Namelijk hier op aarde, gelijk daar was het land van Mesopotamië of Chaldea, waar Abraham met zijn geslachten uit vertrokken was.
16Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid.
 schaamt Zich God hunner niet, Dat is, verontwaardigt zich niet.
,
 genaamd te worden; Namelijk zelfs na hun dood, gelijk hij doorgaans wordt genoemd de God van Abraham, Izak en Jakob. Zie Exo 3:6. Waaruit Christus zelf besluit, dat deze dan niet alleen kinderen Gods waren, terwijl zij op aarde leefden, maar dat hunne lichamen ook weder zouden opstaan, zo God niet is een God van doden, maar van levenden, Mat 22:31-32.
,
 een stad bereid Namelijk die fondamenten had in den hemel, waarin God zelf zijn heerlijkheid openbaarde, en hen als rechte burgers zou ontvangen, Phi 3:20.
Copyright information for DutSVVA