Isaiah 14:8-10

8Ook verheugen zich de dennen over u, en de cederen van Libanon, zeggende: Sinds dat gij daar nederligt, komt niemand tegen ons op, die ons afhouwe.
 Ook verheugen Dit zijn de woorden van het volk tot den koning te Babel, gebruikende allegorische en poëtische manieren van spreken, die vooreerst aldus kunnen genomen worden: Dat na de vestoring van het Babylonische rijk de bossen en bomen oorzaak zouden hebben om zich te verheugen, dewijl men ze voortaan zo niet afhouwen zou, tot allerlei timmer en krijgsgereedschappen, gelijk placht te geschieden als dat rijk nog in zijn fleur was. Men kan ook door de dennen en cederen verstaan de koningen en prinsen, welke de koning te Babel had ten ondergebracht.
,
 daar nederligt, Of, slaapt, dat is dood zijn.
,
 afhouwe Of, uitroeie.
9De hel van onderen was beroerd om uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden op, al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan.
 De hel Of, het graf.
,
 om u Gelijk men de grote heren en prinsen pleegt te doen.
,
 als gij kwaamt; Te weten toen gij, dood zijnde, tot hen in het graf of in de hel kwaamt. Alsof hij zeide: Dewijl gij bij de mensen op de aarde al uw eer en aanzien verloren hebt, zo willen u de doden en die in de hel zijn eer bewijzen. Zie dergelijke oneigene en poëtische manieren van spreken Eze 31:16 , en Eze 32:18 en elders meer.
,
 zij wekt Te weten de hel, of het graf.
,
 de doden op, Anders: de reuzen. Zie Gen 14:5 ; Job 26:5 .
,
 al de bokken Dat is, prinsen, vorsten, regenten, die bokken genoemd worden, omdat gelijk de viervoetige bokken of rammen voor aan de kudde gaan en sterk zijn, alzo ook de prinsen enz. Zie Jer 50:8 ; Dan 8:5 ; Zec 10:3 . En versta hier, de prinsen, die in de graven liggen.
,
 tronen opstaan De graven zijn de tronen, bedden en stoelen der dode koningen.
10Die altegader zullen antwoorden, en tot u zeggen: Gij zijt ook krank geworden, gelijk wij, gij zijt ons gelijk geworden.
 antwoorden, Dat is, spreken; zie de aantekening Jdg 18:14 .
,
 Gij zijt ook Anders: zijt gij ook krank, of zwak geworden? [dat is van uw grote macht beroofd] gelijk wij? dat is zowel als wij; zijt gij ons gelijk geworden? Het is een spotrede met verwondering.
Copyright information for DutSVVA