Isaiah 7

1Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar.
  den zoon van Jotham . . . den zoon van Uzzia Dat is, welke Jotham was de zoon van Uzzia.
,
 den koning van Juda, Dit ziet op Achaz.
,
  Syrië, Hebreeuws, Aram; die een van de zonen van Sem geweest is, Gen 10:22 . Uit hem zijn de Syriërs gesproten.
,
 Pekah, Hij is een goddeloos afgodendienaar geweest, die zijnen koning Pekaja heeft omgebracht; 2Ki 15:25 , 2Ki 15:28 .
,
 hij vermocht Te weten de koning van Syrië, die den krijg voerde, en den koning van Israël te hulp gekomen was, en, naar sommiger gevoelen, hoofdaanlegger van dezen krijg was, alhoewel het den naam had dat hij den koning van Israël te hulp kwam.
2Als men den huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriërs rusten op Efraïm, zo bewoog zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind.
 den huize Davids Dat is, den koning Achaz en den voornaamsten heren van het rijk; of zijnen bloedverwanten.
,
  De Syriërs Dat is, de Syriërs verlaten zich op de hulp der Efraïmieten; zij zijn het eens geworden om gelijkerhand u te overvallen. Hebreeuws, Aram; dat is Syrië rust op, enz.
,
  op Efraïm, Dat is, op de tien stammen der Israëlieten. Gelijk Psa 78:9 , en Psa 80:3 , en onder vs.17; onder welke de stam van Efraïm de voornaamste was, bij welken ook de koningen van Israël hun hof hielden, te weten binnen Samaria.
,
 zijn hart en het hart Te weten het hart van den koning Achaz. Deze vrees is gesproten uit een kwade conscientie, ongeloof en misvertrouwen.
3En de Heere zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-jaschub, aan het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers;
 Achaz tegemoet, Daarom wordt de profeet eigenlijk tot Achaz gezonden, omdat hij inzonderheid bevreesd was en omdat dit den welstand van het rijk betrof.
,
  Schear-Jaschub, Dit is te zeggen: Het overblijfsel zal wederkeren; te weten uit een algemenen ondergang of gevangenschap; of zal zich bekeren. Hieruit blijkt dat dezen zoon, uit Gods bevel, dien naam gegeven is; profetischer wijze, om het volk de belofte van God in gedachtenis te brengen, aangaande de wederkering van enigen uit het volk. Zie onder Isa 10:21 , en vergelijk onder Isa 8:3 , en Hos 1:4 , Hos 1:6 , Hos 1:9 .
,
 het einde Zie van de rest van vs.3 de aantekening 2Ki 18:17 .
4En zeg tot hem: Wacht u, en zijt gerust, vrees niet, en uw hart worde niet week, vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van den zoon van Remalia;
 Wacht u, Te weten van te vrezen.
,
 die twee staarten Aldus noemt de profeet verachtzaamlijk den koning van Syrië en den koning van Israël, en hij geeft te kennen dat hun toorn [die als een brandend vuur scheen te zijn en alsof zij de gehele wereld zouden in brand gebracht hebben] weinig te achten was en haast vergaan of gene kracht meer hebben zou, hen vergelijkende bij een hout, dat schier verbrand was en weinig of geen vuur meer had, maar alleenlijk nog rook van zich gaf. De koning van Syrië was bijna uitgebrand, of ten onder gebracht door Joas, den zoon van Joahas; 2Ki 13:25 . De koning van Israël was schier teniet gekomen door inlandse muiterij en krijg, 2Ki 15:10 , 2Ki 15:14 , 2Ki 15:16 , en zij beiden door Pul, den koning van Assyrië, 2Ki 15:19 , en 1Ch 5:26 .
,
  van den zoon van Remália; De profeet verwaardigt zich niet hem bij zijnen naam te noemen, of den titel van koning te geven, bedoelende nochtans Pekah, den koning van Israël, zoon van Remalia.
5Omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met Efraïm en den zoon van Remalia, zeggende:
  de Syriër Aldus noemt de profeet verachtelijk Rezin, den koning van Syrië.
,
  met Efraïm Dat is, met de tien stammen van Israël.
6Laat ons optrekken tegen Juda, en het verdriet aandoen, en het onder ons delen, en den zoon van Tabeal koning maken in het midden van hen.
 tegen Juda, Te weten tot in het land Juda.
,
 het verdriet aandoen, Te weten door de lange belegering der stad Jeruzalem, alzo dat zij genoodzaakt worden zich eindelijk in onze handen over te geven. Anders: verdrietig maken, of moede maken.
,
 en het onder ons Zij geven te kennen dat hun voornemen was het land van Juda in tweeën te scheuren en onder hen beiden te delen, en in hun beider naam den zoon van Tabeal daarin stadhouder te maken.
,
  Tábeal Wie deze Tabeal of zijn zoon geweest is, is onzeker; het is gelooflijk dat hij een Syriër van voortreffelijken huize en een vermaard krijgsman geweest is.
7Alzo zegt de Heere Heere: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden.
 Het zal niet bestaan, Te weten het kwaad, dat die beide koningen voorhebben. Het zal niet in het werk gesteld worden. Zie Job 22:28 , gelijke manier van spreken.
8Maar Damaskus zal het hoofd van Syrië zijn, en Rezin het hoofd van Damaskus; en in nog vijf en zestig jaren zal Efraïm verbroken worden, dat het geen volk zij.
 Damaskus Dat is, Damaskus zal de hoofdstad des koninkrijks van Syrië zijn.
,
 Rezin De zin is: Rezin zal hoofd of regent zijn en blijven alleen te Damaskus, maar niet te Jeruzalem, gelijk hij en zijne bondgenoten zich inbeelden; hun voornemen zal niet gelukken, elkeen zal binnen de bepaling zijns lands blijven.
,
  zal Efraïm Dat is, zij zullen geen eigen koninkrijk, noch staat, of landsregering op hun eigen hand meer hebben, zover is het vandaar, dat zij hun rijk zouden vermeerderen met den aanwas van het land van Juda of enig deel daarvan. Deze verwoesting is ten dele geschied door Salmanasser, 2Ki 17:3 , maar ten volle door Esar haddon , 2Ki 17:24 , den zoon van Sanherib, 2Ki 19:37 .
9Ondertussen zal Samaria Efraïms hoofd zijn, en de zoon van Remalia het hoofd van Samaria. Indiën gijlieden niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden.
  zal Samaria Dat is, Samaria zal de hoofdstad zijn van Efraïm, dat is van het koninkrijk der tien stammen, en die daarin het opperste gebied heeft, is Pekah de zoon van Remalia.
,
  het hoofd van Samaria Dat is, koning of regent.
,
 Indien gijlieden De zin is: Indien gijlieden de belofte Gods, die ik u verkondigd heb, te weten dat deze twee koningen u niet zullen overweldigen, niet gelooft, zo zult gij niet bevestigd worden, of gij kunt gene verzekering hebben tegen de grote vrees, die gij hebt vanwege uwe vijanden, maar gij zult altijd ongerust van harte zijn. Anders: indien gijlieden [dit] niet gelooft, dat geschiedt [daarom] omdat gij niet vast zijt; te weten in het geloof. Anders: gelooft gijlieden [dit] niet, omdat gij niet verzekerd noch in uw geloof versterkt wordt; te weten door een teken of mirakel?
10En de Heere voer voort te spreken tot Achaz, zeggende:
 En de HEERE Anders, daarom.
,
 te spreken Te weten door mij, zijn profeet, omdat hij zag dat Achaz deze belofte geen geloof gaf, noch ook zijn volk, hetwelk genoegzaam bleek aan hun sidderen en beven.
11Eis u een teken van den Heere, uw God; eis beneden in de diepte, of eis boven uit de hoogte.
 u Dat is, tot uw best, namelijk tot versterking van uw geloof in hetgeen u straks beloofd is.
,
 een teken Waaruit gij kunt vernemen dat God een profeet tot u gezonden heeft, die de waarheid spreekt.
,
 eis beneden Dat is, bid dat God u een wonderteken geve, òf op de aarde, òf aan den hemel. Hebreeuws, maak den eis diep, of maak [hem] hoog naar boven.
12Doch Achaz zeide: Ik zal het niet eisen, en ik zal den Heere niet verzoeken.
 Ik zal het niet Te weten een teken van den Heere.
,
 ik zal den HEERE Dit spreekt Achaz op huichelachtige wijze, als een huichelaar, kwanswijs ik wil niets doen tegen Gods gebod, Deu 6:16 , opdat ik God niet vertoorne. God verbiedt dat men uit ongeloof of met een kwaad voornemen een teken van Hem verzoeken zal; maar Hij verbiedt niet dat men uit gehoorzaamheid en naar Gods bijzonder bevel, tot versterking van het geloof een teken begere. Zie de aantekening Deu 6:16 .
13Toen zeide hij: Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden te weinig, dat gij de mensen moede maakt, dat gij ook mijn God moede maakt?
 hij Te weten de profeet Jesaja.
,
 gij, huis van David Te weten gijlieden, die ontaard zijt, niet volgende de godzalige voetstappen van David. Hieruit is af te nemen dat de naasten bij den koning Achaz zowel ongelovigen waren, en het teken zowel verwierpen als hijzelf.
,
 is het ulieden De zin is: Totnogtoe hebt gij mij en andere profeten des Heeren klein geacht, ja veracht, onze vermaningen niet gelovende noch aannemende; maar nu zijt gij God den Heere zelfs lastig of moeilijk, dewijl gij de genade, die Hij u aanbiedt, veracht.
14Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL heten.
 Daarom Te weten dewijl gijlieden het aangeboden teken versmaadt en evenwel de gelovige versterking in het geloof van node hebt; zo zal God een wonderlijk teken geven.
,
 Ziet, Dit wordt vermaant tot naarstige opmerking van hetgeen er gezegd zal worden, en dit is de zin: God zal zekerlijk de belofte van het zenden van zijnen Zoon, die in de volheid des tijds, uit den stam van Juda, van ene maagd zal geboren worden, volbrengen; daarom zal Hij ook die belofte nog veel meer kunnen en willen voltrekken, die Hij doet, belangende de verlossing uit de handen en macht der vijanden; die gaat de geestelijke en eeuwige verlossing aan, deze alleen de lichamelijke en tijdelijke verlossing.
,
 een maagd Of, die maagd.
,
 Zijn naam Anders: gij [o maagd] zult zijnen naam Immanuel heten; hiermede beduidende dat Christus naar het vlees geen vader hebben zou, die hem den naam geven zou, gelijk de vaders hunnen kinderen plegen te doen; Luk 1:63 .
,
  IMMANUËL heten Dat is, God met ons, waar God en waar mens, die de mensen weder met God verzoenen, ja als verenigen zal.
15Boter en honig zal Hij eten, totdat Hij wete te verwerpen het kwade, en te verkiezen het goede.
 Hij eten, Te weten, de zoon der maagd. De zin is: Hij zal opgevoed worden in zijne kinderjaren gelijk andere kinderen, opdat men zie en daaruit merke dat Hij van dezelfde natuur is, waarvan andere kinderen zijn.
,
 totdat Hij Dat is, totdat Hij kome tot de jaren van zijn verstand en des onderscheids, dat Hij het goede van het kwade wete te onderscheiden.
16Zekerlijk, eer dit Knechtje weet te verwerpen het kwade, en te verkiezen het goede, zal dat land, waarover gij verdrietig zijt, verlaten zijn van zijn twee koningen.
 eer dit Knechtje Deze woorden zijn, naar veler gevoelen, geen gevolg van de naastvoorgaande woorden, sprekende van de menschwording des Zoons Gods, maar de profeet spreekt hier weder van de verlossing, die hij Achaz beloofd heeft, aangaande de bescherming der Israëlieten tegen hunne vijanden. En door het jonge knechtje kan men hier verstaan des profeten zoontje Schear-Jaschub, hetwelk hij op bevel van God met zich genomen had, vs.3; of enig ander kind, alrede geboren, of korts geboren te worden; want op Christus kunnen deze woorden niet zo wel passen; de profeet hier sprekende van een korten tijd, in welken die beide koningen zouden omkomen, daar Christus eerst vele jaren hierna geboren en in deze wereld verschenen is. Sommigen nochtans duiden dit vs. ook op den Heere Christus, in zulken zin, dat deze profetie in zo korten tijd zou vervuld worden, als er zou wezen tussen de geboorte van Christus en de jaren zijns onderscheids.
,
 zal De zin is: Die twee koningen zullen niet alleen het land van Juda niet innemen, maar zij zullen binnen kort zelf omkomen.
,
 dat land, Te weten het land van Israël en van Syrië, vanwaar den koning Achaz alle ellende en verderf was overkomende.
,
 waarover Of, daar gij een afkeer van hebt. Om de reden straks verhaald.
,
 gij verdrietig zijt, O koning Achaz.
,
 van zijn twee koningen Hebreeuws, van het aangezicht zijner twee koningen; te weten Pekah en Rezin. Deze beide koningen zijn kort na deze profetie, gelijk sommigen rekenen, met een geweldigen dood omgekomen, gelijk te zien is 2Ki 15:30 , en 2Ki 16:9 ; eer Achaz vier volle jaren was koning geweest.
17Doch de Heere zal over u, en over uw volk, en over uws vaders huis, dagen doen komen, hoedanige niet gekomen zijn van dien dag af, dat Efraïm van Juda is afgeweken, door den koning van Assyrië.
 hoedanige Te weten, zware, bedroefde, jammerlijke dagen.
,
  dat Efraïm Dat is, van dien tijd af, dat de tien stammen gescheurd zijn van den stam van Juda, ten tijde van Rehabeam en Jerobeam, waarvan te lezen is 1Ki 12 ; en hier wordt Efraïm alleen genoemd, maar de tien stammen Israëls gemeend, niet alleen omdat Efraïm geweest is de voornaamste der tien stammen, maar ook daarom, omdat die scheuring uit den stam van Efraïm eerst haar oorsprong genomen heeft, en omdat Jerobeam uit dien stam afkomstig was, die de eerste koning over Efraïm en de andere negen stammen geweest is, 1Ki 12 .
,
 door Te weten, zal de Heere zulks doen. De Joden verlieten zich zeer op de koningen van Assyrië, en bij name Achaz, gelijk te zien is 2Ki 16:7 . Maar hier dreigt hen God dat Hij hen allermeest door den koning van Assyrië zou laten straffen en verderven, namelijk [zo enigen menen] door Nebukadnezar, die toen ook Assyrië onder zijne heerschappij gebracht had. Zie onder vs.20. Doch enigen verstaan hier Tiglath Pilneser, waarvan te lezen is 2Ch 28:20 ; anderen Sanhebrib, waarvan gesproken wordt 2Ki 18:13 , enz.
18Want het zal te dien dage geschieden, dat de Heere zal toesissen de vliegen, die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en de bijen die in het land van Assur zijn.
 te dien dage Te weten, in welken Hij besloten heeft u en uwe nakomelingen te straffen.
,
 toesissen Dat is, Hij zal hen met sissen, schuifelen, of fluiten tot zich doen komen; zie boven Isa 5:26 .
,
  Vliegen . . . bijen Aldus noemt hij de Filistijnen; Idumeën en Moren, die aan de grenzen van Egypte hunne woonplaatsen hadden. Zie de vervulling dezer profetie 2Ki 19:9 , en 2Ch 28:17 . De profeet noemt dat volk vliegen, ten aanzien van hun grote menigte; bijen, zo vanwege het steken met den angel en hun groot getal, als vanwege hunne ervarenheid in den krijg en kunst van een leger in orde te stellen. Vergelijk Deu 1:44 ; Psa 118:2 .
19En zij zullen komen, en zij allen zullen rusten in de woeste dalen, en in de kloven der steenrotsen, en in al de doornhagen, en in alle geprezene plaatsen.
 zij zullen komen, Te weten, die vliegen en die bijen.
,
 rusten Of, nederliggen. De zin is: De legers der vijanden zullen zich nederleggen in alle plaatsen van het ganse Joodse land, zo in de bekwame als in de onbekwame plaatsen, zij zijn diep, of hoog, vruchtbaar of onvruchtbaar.
,
 geprezene plaatsen Anders, lofwaardige; dat is vruchtbare.
20Te dien dage zal de Heere door een gehuurd scheermes, hetwelk aan gene zijde der rivier is, door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd, en het haar der voeten; ja, het zal ook den baard gans wegnemen.
 een gehuurd Te weten, door den koning Achaz gehuurd, om hem te beschermen tegen de Syriërs en Israëlieten. Zie 2Ki 16:7-8 . De zin is: Gij hebt gezondigd, stellende uw vertrouwen op den koning van Assyrië, maar Ik zal u door denzelve straffen.
,
 der rivier is, Versta, de rivier Eufraat.
,
 door den koning Niet juist door denzelfden koning van Assyrië, dien Achaz gehuurd had, te weten Tiglat-Pilneser; want, of hij wel gezegd wordt Achaz benauwd te hebben, 2Ch 28:20-21 , nochtans heeft hij het Joodse volk zo grote schade niet aangedaan als hun God hier dreigt; derhalve is dit te verstaan van een anderen koning van Assyrië. Eenigen verstaan dat hier gesproken wordt van verscheidene koningen van Assyrië, die de een voor, de ander na, het Joodse volk jammerlijk geplaagd hebben, gelijk gedaan heeft Sanherib, Esar haddon , en eindelijk Nebukadnezar. Zie 2Ki 18 , 2Ki 19 , 2Ch 24 en 2Ch 25 , en 2Ch 33 . Doch die overgrote schade en ellende, waarvan hier gesproken wordt, schijnt op niemand anders, immers op niemand volkomenlijker te passen dan op Nebukadnezar, die, een machtig leger hebbende, gedaan heeft hetgeen de profeet hier dreigt. Zie 2Ki 24 , 2Ki 25 . Deze koning Nebukadnezar, koning van Babylonië, wordt hier genoemd de koning van Assyrië, omdat hij Assyrië onder zijne heerschappij gebracht had.
,
 het hoofd, Te weten het haar van het hoofd en de voeten; dat is, hij zal allen man kwalijk behandelen, niemand verschonende.
,
 den baard Door den baard wordt te verstaan gegeven het sieraad en de aanzienlijkheid onder de gemeente van het Joodse volk; zie de volvoering 2Ki 24 , 2Ki 25 .
21En het zal geschieden te dien dage, dat iemand een koetje in het leven zal behouden hebben, en twee schapen;
 een koetje Of, een jonge koe, of vaarskalf van een rund.
,
 in het leven Of, opgevoed zal hebben; namelijk zonder dat de vijanden hem dezelve zullen benomen of geslacht hebben.
,
 twee schapen; Of, twee geiten; hij stelt een zeker getal voor een onzeker. De zin is: Weinig melkbeesten zullen melk genoeg geven voor die weinige mensen, die daar zullen overig gebleven zijn.
22En het zal geschieden, dat hij vanwege de veelheid der melk, die zij geven zullen, boter zal eten; ja, een ieder, die overgebleven zal zijn in het midden des lands, die zal boter en honig eten.
 geven zullen, Hebreeuws, maken; zie boven Isa 5:10 .
,
 boter Te weten de volheid, als niemand wetende aan wien hij de melk en boter verkopen zal, het land van zijne inwoners ontbloot zijnde; of dewijl hij tehuis niet vele mede eters hebben zal, want zij zullen van de vijanden verslagen of verdreven zijn.
,
 die overgebleven Te weten na zoveel verwoestingen en moorderijen.
,
 in het midden Te weten van het Joodse land.
,
 boter en honig eten Maar van andere eetwaren zal er niet veel ten beste zijn, het gehele land onbebouwd liggende.
23Ook zal het te dienzelfden dage geschieden, dat iedere plaats, alwaar duizend wijnstokken geweest zijn, van duizend zilverlingen, tot doornen en distelen zal zijn;
 iedere plaats, De zin is: Het ganse land, zelfs de allervruchtbaarste plaatsen en die allerbest plachten gebouwd te worden, zullen woest liggen.
,
 duizend wijnstokken Dat is, vele. Hebreeuws, duizend wijnstok; gelijk wij zeggen; duizend man.
,
 van duizend zilverlingen, Van duizend zilverlingen; dat is, waard duizend zilverlingen.
24Dat men met pijlen en met den boog aldaar zal moeten gaan; want het ganse land zal doornen en distelen zijn.
 zal moeten gaan; Te weten om zich te verweren tegen de wilde dieren, die zich bij menigten in de distelen en doornen zullen ophouden, nadat het land verwoest en ledig, onbewoond en onbebouwd zal liggen. Dit is het, dat God den overtreders zijner wet dreigt; Lev 26:22 .
,
 het ganse land En dienvolgens zal er niet veel ten beste zijn aan koren en andere eetwaren.
25Ook al de bergen, die men met houwelen pleegt om te hakken, daar zal men niet komen uit vrees der doornen en der distelen; maar die zullen wezen tot inzending van den os, en tot vertreding van het kleinvee.
 al de bergen, Te weten wijnbergen en andere vruchtbare plaatsen, die men pleegt te bezaaien, of te beplanten en te bepoten.
,
 pleegt Te weten om daarna met wijnstokken te beplanten.
,
 die zullen wezen Te weten bergen en landerijen, die goede en vele vruchten plachten te dragen.
,
 tot inzending Dat is, dat men de ossen of klein vee, hetzij schapen of geiten, inschikke. Zie Exo 22:5 . Anders aldus: Aangaande al de bergen, die met houwelen zullen omgehakt worden, daar zal de vrees der doornen en distelen niet komen, maar, enz. In dezen zin, dat de mensen zich nergens zullen kunnen bergen dan op hoge bergen, waar zij nog plaats zullen bereiden om enig vee daarin te zenden.
Copyright information for DutSVVA