Judges 2:11
11Toen deden de kinderen Israëls, dat kwaad was in de ogen des Heeren, en zij dienden de Baäls. ▼▼ Baäls Met het woord Baäl, betekenende een Heer, hebben de heidenen in het algemeen hun afgoden genoemd, omdat zij dezelve voor hun heren en gevers van alles goeds hielden; en om die te onderscheiden, dewijl zij verscheiden waren, hebben zo heidenen als afgodische Joden dezelve nog toenamen bijgevoegd, als Baäl-Berith, onder, Jdg 8:33; Baäl-Peor, Num 25:3; Baäl-Zebub, 2Ki 1:6; Baäl Astaroth, vergelijk onder, vs.13, en 1Ki 16:31. De afgoderij, met dezen bedreven, was een gehele afwijking van God, hoewel de afvallige Israëlieten zichzelven wijsmaakten dat zij God daardoor mede konden vereren, alsook door de gouden kalveren, 1Ki 12:28. Zie Hos 2:15, en onder Jdg 8:33.
Copyright information for
DutSVVA