Judges 8:1-3

1Toen zeiden de mannen van Efraïm tot hem: Wat stuk is dit, dat gij ons gedaan hebt, dat gij ons niet riept, toen gij heentoogt om te strijden tegen de Midianieten? En zij twistten sterk met hem.
 de mannen van Efraïm Zie de aantekeningen Jdg 7:25.
,
 stuk is dit, Hebreeuws, ding, zaak.
2Hij daarentegen zeide tot hen: Wat heb ik nu gedaan, gelijk gijlieden; zijn niet de nalezingen van Efraïm beter dan de wijnoogst van Abi-ezer?
 gelijk gijlieden; Dat is, hetwelk met uw daad te vergelijken is.
,
 nalezingen van Efraïm Hij verstaat het vervolgen des vluchtenden heirlegers van de Midianieten en het vangen der twee vorsten; dit vergelijkt hij met het nalezen der druiven, die in den wijnoogst overgelaten zijn, en zijn eigen doen bij den wijnoogst zelf.
,
 Abi-ezer? Dat is, het ganse werk van mij en mijn huis. Want hij was een Abiëzriet. Zie boven, Jdg 6:11.
3God heeft de vorsten der Midianieten, Oreb en Zeëb, in uw hand gegeven; wat heb ik dan kunnen doen, gelijk gijlieden? Toen liet hun toorn van hem af, als hij dit woord sprak.
 wat heb ik dan kunnen doen, Het schijnt dat Gideon in dezen tijd de twee koningen der Midianieten, Zebah en Tsalmuna, nog niet geslagen had.
,
 toorn van hem af, Hebreeuws, geest, moed.
Copyright information for DutSVVA