Jeremiah 1:13

13En des Heeren woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is.
 ziedenden pot, Hebr. opgeblazen, aangeblazen. Versat door dezen pot de stad Jeruzalem en het Joodse land [gelijk Eze 11:3 , Eze 11:7 , en Eze 24:4 , enz.], waarin God de Joden als wil zieden en koken in zijnen toorn, door het vuur der Babyloniëers, wier land noordwaarts van Kanaän aflag.
,
 voorste deel tegen het noorden is Hebr. aangezicht, van, of tegen het aangezicht van het noorden, of van tegen het noorden. Verstaande dat deze ziedende pot en brand beduidde het kwaad, dat uit Chaldea van Syrië afkomen zou.
Copyright information for DutSVVA