Jeremiah 1:13-15
13En des Heeren woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is. ▼ , ▼▼ voorste deel tegen het noorden is Hebr. aangezicht, van, of tegen het aangezicht van het noorden, of van tegen het noorden. Verstaande dat deze ziedende pot en brand beduidde het kwaad, dat uit Chaldea van Syrië afkomen zou.
14En de Heere zeide tot mij: Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands. ▼▼ kwaad opdoen Der straf.
15Want zie, Ik roep alle geslachten der koninkrijken van het noorden, spreekt de Heere; en zij zullen komen, en zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom, en tegen alle steden van Juda. ▼
,
▼▼ van het noorden, Hebr. naar het noorden, noordwaarts.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA