Jeremiah 12
1Gij zoudt rechtvaardig zijn, o Heere! wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken; waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen, die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? ▼▼ zoudt rechtvaardig De zin is: Gij zoudt in al uw doen rechtvaardig bevonden worden [gelijk Psa 51:6 ] , indien ik met U wilde rechten, pleiten of twisten over uwe oordelen, manier of wijze van regering, die Gij onderhoudt met goddelozen en vromen, waarvan in het volgende; vergelijk Psa 73:2-3 , enz.
,
▼
,
▼ 2Gij hebt ze geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht; Gij zijt wel nabij in hun mond, maar verre van hun nieren. ▼▼ gaan voort, Dat is, schieten op, wassen daarheen, breiden zich uit.
,
▼
,
▼
,
▼ 3Maar Gij, o Heere! kent mij, Gij ziet mij, en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk ze uit als schapen ter slachting, en heilig ze tot den dag der doding. ▼▼ Maar Gij, Met deze betrachting richt zich de profeet op, sterkende zichzelven door de goede conscientie en het geloof van Gods voorzienigheid.
,
▼
,
▼▼ Ruk Anders: henlieden ruk Gij weg; te weten als schapen, onvoorziens, van de kudde om te slachten. Dit gebed van den profeet is inderdaad ene profetie en leer van de haastige en onvoorziene verandering van het tijdelijk geluk der goddeloze huichelaars en vervolgers der vrome profeten, voornamelijk zijner landslieden en Anathoth.
,
▼ 4Hoe lang zal het land treuren, en het kruid des gansen velds verdorren? Vanwege de boosheid dergenen, die daarin wonen, vergaan de beesten en het gevogelte; dewijl zij zeggen: Hij ziet ons einde niet. ▼▼ treuren, Dat is, zo jammerlijk gesteld zijn?
,
▼▼ Hij ziet ons Te weten de Heere, of Jeremia, die ons dagelijks profeteren van onze nakende verwoesting, maar [willen zij zeggen] zij weten er beiden niet van; om welke verachting, hardnekkigheid, zorgeloosheid en heilloze verloochening van Gods voorzienigheid het land zelfs zo jammerlijk verwoest is.
,
▼ 5Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? ▼▼ Als gij God wil hier en in het volgende den profeet in zijn bekommernissen sterken en moed geven, alsof Hij zeide: Zijt gij zo kleinhartig en verlegen omdat uwe landslieden van Anathoth, die als voetknechten zijn, u zo kwalijk bejegenen, hoe zult gij het dan kunnen strekken tegen de ongetoomde, trotse groten van Jeruzalem, die als paarden of ruiters zijn? Dit moet u niet verdrieten, want gij zult nog al veel zwaarder vervolging moeten uitstaan en overwinnen.
,
▼▼ mengen Te weten in strijd of twist, dat is, met hen te doen hebben?
,
▼▼ vrede, Daar het water [om zo te spreken] in het land stil en zacht gaat, zijnde als vrede en rust te rekenen tegen het toekomende, hoe zult gij het dan maken als de wateren aan alle kanten overlopen? Men kan hier door de verheffing der Jordaan verstaan den trots van Jeruzalems inwoners, of de nakende verwoesting van het ganse land. Van het oplopen der Jordaan, zie Jos 3:15 ; 1Ch 12:15 ; onder Jer 49:19 , en Jer 50:44 . Anders: [zo zij u moede maken] in een land van vrede, [vergelijk Psa 41:10 ;] [waar] gij u vertrouwt; dat is, in uw vaderland, waar gij meent dat gij buiten gevaar behoort te zijn; en daar het nog geenszins zo grof gaat, als het wel te Jeruzalem en ten hove zal doen.
6Want ook uw broeders en uws vaders huis, ook diezelve handelen trouwelooslijk tegen u; ook diezelve roepen u met volle stem achterna; geloof hen niet, wanneer zij vriendelijk tot u spreken. ▼
,
▼
,
▼ 7Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis laten varen; Ik heb de beminde Mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven. ▼▼ huis verlaten, Den tempel; dat is, Ik zal het zekerlijk verlaten, en zo in het volgende.
,
▼
,
▼ 8Mijn erfenis is Mij geworden als een leeuw in het woud; zij heeft haar stem tegen Mij verheven, daarom heb Ik haar gehaat. ▼▼ verheven, Hebreeuws, gegeven; dat is, zij is stout, trots, wild en onbetoomd, brullende tegen mij en mijne bevelen, waarschuwingen en dreigementen, gelijk een leeuw in het woud.
,
▼▼ gehaat En vervolgens van mij verstoten, verworpen en verlaten, gelijk vs.7.
9Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt om te eten! ▼▼ een gesprenkelde Dat is, als een vreemde onbekende vogel, die [niet mijn livrei, maar] vele vreemde verven heeft, waar alle andere vogels zullen naar toe vliegen om dien te vernielen. Anders: is [niet] mijne erfenis mij een gevingerde, of geklauwde roofvogel, tegen welken de roofvogels rondom [vliegen]? Te weten de vijanden van alle kanten; of, o gij vogels, [vliegt] rondom tegen haar. Vergelijk Isa 18:6 , Eze 39:17 , enz.
10Veel herders hebben Mijn wijngaard verdorven, zij hebben Mijn akker vertreden; zij hebben Mijn gewensten akker gesteld tot een woeste wildernis. ▼▼ herders Dat is, vorsten van Babel zullen, enz.; vergelijk onder Jer 49:19-20 , met de aantekening.
,
▼
,
▼▼ akker Of, stuk [land].
,
▼▼ gewensten Hebreeuws, stuk van den wens, of der begeerte.
,
▼▼ woeste wildernis Hebreeuws, wildernis de woestheid of verwoesting.
11Men heeft hem gesteld tot een woestheid, verwoest zijnde treurt hij tot Mij; het ganse land is verwoest, omdat er niemand is, die het ter harte neemt. ▼▼ Men heeft Hebreeuws, hij heeft gesteld; dat is, een ieder der vijanden, of men heeft, enz.
,
▼▼ hem gesteld Mijn akker.
,
▼ 12Op alle hoge plaatsen in de woestijn zijn verstoorders gekomen; want het zwaard des Heeren verteert van het ene einde des lands tot aan het andere einde des lands; er is geen vrede voor enig vlees. ▼▼ hoge plaatsen Daar men anderszins gemeenlijk placht, en nu ook meende heilig en vrij te zijn.
,
▼
,
▼
,
▼▼ enig vlees Hebreeuws, allen.
13Zij hebben tarwe gezaaid, maar doornen gemaaid; zij hebben zich gepijnigd, maar niet gevorderd; wordt alzo beschaamd vanwege ulieder inkomsten, vanwege de hittigheid van den toorn des Heeren. ▼▼ Zij hebben De Joden.
,
▼▼ gepijnigd, Of, wee gedaan, met groten arbeid.
,
▼
,
▼▼ vanwege Dat is, vanwege het gebrek uwer inkomsten, die gij ziet dat u feilen.
14Alzo zegt de Heere: Aangaande al Mijn boze naburen, die Mijn erfenis aanroeren, dewelke Ik Mijn volke Israël erfelijk gegeven heb; ziet, Ik zal hen uit hun land uitrukken, maar het huis van Juda zal Ik uit hunlieder midden uitrukken. ▼▼ Mijn boze Die rondom mijn volk en land wonen, als Syriërs, Ammonieten, Moabieten, Filistijnen, enz. die Israël bij deze gelegenheid dat Ik hen tuchtig, mede mochten op het lijf vallen.
,
▼
,
▼
,
▼
,
▼ 15En het zal geschieden, nadat Ik hen zal uitgerukt hebben, zo zal Ik wederkeren, en Mij hunner ontfermen; en Ik zal hen wederbrengen, een iegelijk tot zijn erfenis, en een iegelijk tot zijn land. ▼▼ hen zal uitgerukt Die boze naburen.
,
▼ 16En het zal geschieden, indien zij de wegen Mijns volks vlijtiglijk zullen leren, zwerende bij Mijn Naam: Zo waarachtig als de Heere leeft! gelijk als zij Mijn volk geleerd hebben te zweren bij Baäl, zo zullen zij in het midden Mijns volks gebouwd worden. ▼
,
▼▼ vlijtiglijk Hebreeuws, lerende zullen leren.
,
▼
,
▼▼ gebouwd worden Door de predikatie van het Evangelie bekeerd en mijner kerk ingelijfd zijnde, zullen zij den zegen van mijn genadeverbond met hen genieten. Zie Eph 2:18-22 .
17Maar indien zij niet zullen horen, zo zal Ik diezelve natie ten enenmale uitrukken en verdoen, spreekt de Heere. ▼
Copyright information for
DutSVVA