Jeremiah 21:13

13Ziet, Ik wil aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein! spreekt de Heere; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of wie zou komen in onze woningen?
 wil Of, Ik [ben] tegen u, of zal tegen u zijn; dat is, uwe tegenpartij zijn, Ik zal mij tegen u kanten; alzo onder Jer 23:30-32 ; Eze 13:8 , en Eze 21:3 , Eze 29:3 , enz. Elders wordt deze manier van spreken ook in het goede of ten beste genomen, zie Eze 36:9 .
,
 gij inwoneres Versta, de stad Jeruzalem, waarvan het onderste deel in de laagte lag, het bovenste op den berg Zion, waar Davids stad en slot was.
,
 van het plein Alwaar de tempel op het plein van den berg Moria stond; of, voor welke rots buiten een effen veld ligt, gelijk enigen dit verstaan.
Copyright information for DutSVVA