Jeremiah 25:17-20

17En ik nam den beker van des Heeren hand, en ik gaf te drinken al den volken, tot welke de Heere mij gezonden had; 18Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen, en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage;
 woestheid, Gelijk boven vs.9, 11.
,
 gelijk het is te dezen dage; Vergelijk Deu 4:20 , Deu 4:38 , en Deu 8:18 ; 1Ki 8:24 . Hieruit wordt door sommigen afgenomen dat Jeremia dit beschreven heeft ten tijde van de vervulling dezer profetie. Anders, als [of het ware] te dezen dage; dat is, het zal zo zekerlijk geschieden, alsof men het nu voor ogen zag. De aandachtige lezer kan ook vergelijken 2Ch 29:8 .
19Farao, den koning van Egypte, en zijn knechten, en zijn vorsten, en al zijn volk;
  Faraö, Zie Gen 12:15 , en onder Jer 46 .
20En den gansen gemengden hoop, en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon, en Gaza, en Ekron, en het overblijfsel van Asdod;
 gemengden hoop, Hierdoor verstaan sommigen ene vermenging van allerlei natiën onder en door elkander wonende, zonder onderscheid of bepaling van steden of bijzondere grenzen. Alzo vs.24.
,
 Uz; Zie Gen 10:23 , en Job 1:1 .
,
 koningen Versta, kleine koningen, vorsten, gouverneurs, drosten, of hoofdbaljuwen. Vergelijk Jer 47 , en zie Jdg 3:3 .
,
 Askelon, Steden der Filistijnen in de Schriftuur bekend.
,
 overblijfsel van Asdod; Omdat deze stad voor een goed deel bereids verdorven en verwoest was door een zeer langdurige belegering van den koning van Egypte, Psammetichus, die de vader was van Farao Necho, gelijk sommige historiën vermelden. Zie van Asdod 1Sa 5:1 .
Copyright information for DutSVVA