Jeremiah 3:19

19Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren.
 Ik zeide wel Dat is, Ik dacht, als terstond wederom; menselijkerwijze van God, als bij zichzelven aldus denkende en beraadslagende, gesproken, om de onwaardigheid van dit volk [waarvan wijders vs.20], en de grootheid zijner genade uit te drukken; alsof God zeide: Maar hoe zal Ik daartoe komen, dat Ik van zulk boos volk mij ene kerk maak, en hen tot mijne kinderen en erfgenamen van het hemelse en heerlijke Kanaän met de menigte d er heidenen, aanneem? Waarop God als bij zichzelven aldus antwoordt: Ik zal maken door mijnen Geest der bekering en des kindschaps, dat zij zich bekeren, [gelijk volgt] en in geloof tot mij roepen: Abba, en van mij niet afwijken; zie Jer 32:40 ; Rom 8:15 . Sommigen nemen dit vers als een vervolg van de voorgaande belofte, en stellen het aldus: Ook zeide Ik, of want Ik zeide, hoe zal Ik, enz., verwonderenderwijze; en in het volgende: Ook zeide Ik, gij zult tot mij roepen, enz.
,
 gewenste Hebreeuws, land der begeerte, van den wens; zie Psa 106:24 .
,
 sierlijke Hebreeuws, erfenis des sieraads. Aldus was Kanaän genoemd, zijnde een voorbeeld van het hemelse Kanaän; zie Eze 20:6 ; Dan 8:9 , en Dan 11:16 , Dan 11:41 , Dan 11:45 .
,
 tot Mij roepen Of, mij noemen.
Copyright information for DutSVVA