‏ Jeremiah 35

1Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den Heere, in de dagen van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:
  Jójakim, Zie boven Jer 1:3 , en Jer 21:1 , en Jer 25:1 , en Jer 26:1 , en Jer 27:1 , Jer 27:12 , en Jer 28:1 , en Jer 32:1 . Uit welke vergelijking blijkt dat in het bijeenbrengen dezer profetieën niet altijd gezien is op de orde des tijds; vergelijk onder Jer 45:1 ; Eze 30:20 .
2Ga henen tot der Rechabieten huis, en spreek met hen, en breng hen in des Heeren huis, in een der kameren, en geef hun wijn te drinken.
 huis, Dat is, de familie, of het geslacht der Rechabieten, alzo terstond vs.3, zie van deze 1Ch 2:55 .
,
 kameren, Die aan den tempel waren; zie 1Ki 6:5 .
,
 geef hun wijn te drinken Dat is, presenteer, bied, schenk hun, enz.
3Toen nam ik Jaazanja, den zoon van Jeremia, den zoon van Habazzinja, mitsgaders zijn broederen, en al zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten; 4En bracht hen in des Heeren huis, in de kamer der zonen van Hanan, den zoon van Jigdalia, den man Gods; welke is bij de kamer der oversten, die daar is boven de kamer van Maaseja, den zoon van Sallum, den dorpelbewaarder.
 man Gods; Dat is, profeten. Zie Deu 33:1 , en Jdg 13:6 . Deze omstandigheden dienden om aan de zaak te meer aanzien en geloof te maken bij de hardnekkige Joden.
,
 welke is Te weten kamer.
,
 oversten kamer, Of, prinsen, dat is, regeerders; versta des tempels, of des heiligdoms [zie Isa 43:28 ] , als daar waren de hoofden der priesters en Levieten, en voornamelijk de hogepriester en de naasten aan hem. Zulke Hebreeuwse woorden worden gebruikt van kerkelijke en politieke diensten. Vergelijk boven Jer 20:1 en Jer 29:26 ; idem Gen 41:45 ; Num 3:32 ; 1Co 12:28 , enz.
5En ik zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen vol wijn en bekers voor; en ik zeide tot hen: Drinkt wijn.
 koppen vol wijn Of, schalen. Het Hebreeuwse woord komt zeer na overeen met een ander, dat een heuvel betekent, en kan derhalve hebben de betekenis van een verheven kop, schaal, of beker, enz. Zie Gen 44:2 . Het volgende woord betekent ook bekers, of dergelijke drinkvaten, welker onderscheid nu onzeker is.
,
 voor; Hebreeuws, voor het aangezicht der, enz; gelijk Gen 18:8 , enz.
6Maar zij zeiden: Wij zullen geen wijn drinken; want Jonadab, de zoon van Rechab, onze vader, heeft ons geboden, zeggende: Gijlieden zult geen wijn drinken, gij, noch uw kinderen, tot in eeuwigheid.
 zullen geen wijn drinken; Dat is, mogen of moeten geen wijn drinken.
,
 vader, Dat is, voorvader. Dewijl velen het daarvoor houden dat hij dezelfde is, die 2Ki 10:15 , 2Ki 10:23 vermeld wordt; zijnde geweest een zeer Godvruchtig, aanzienlijk en zeer vermogend persoon, zodat ook Jehu zich in zijn ijver en nieuwen staat door diens gezelschap en tegenwoordigheid heeft willen sterken. Deze Jonadab, naar sommiger gevoelen, wijselijk overdenkende zijne afkomst, en de verdorvenheid, die al te dien tijde in zwang ging, misschien ook door een profetischen geest voorziende de toekomstige straffen en verwoestingen, heeft zijnen nakomelingen door deze particuliere of bijzondere bevelen willen inscherpen dat zij, tevreden zijnde met deze genade dat zij tot de gemeenschap Gods en zijner kerk waren aangenomen, voor de rest zich zo ingetogen, nederig en eenvoudig zouden gedragen, dat zij [als vreemdelingen in Israël, afkomstig van Jethro, Mozes' schoonvader] den Israëlieten niet mochten onaangenaam of aanstotelijk worden, gelijk het dan vreemdelingen somtijds haast [gelijk men zegt] plegen te verkerven; idem dat zij ook niet door gierigheid, of wellust en weelde met anderen bedorven en
,
 vader, gestraft mochten worden, of door bezit van huizen en erfenissen vervallen in vertrouwen op tijdelijk goed, en belet worden ten tijde van ballingschap, beroving van goederen, enz. Wat God wijders met dit voorbeeld der Rechabieten heeft voorgehad, blijkt uit dezen gansen handel, dien Jeremia door zijn last met hen gehad heeft.
,
 geboden, Of, heeft het ons verboden; zie Lev 4:2 .
,
 eeuwigheid Dat is, nimmermeer; vergelijk 1Co 8:13 .
7Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten, noch hebben; maar gij zult in tenten wonen al uw dagen; opdat gij veel dagen leeft in het land, alwaar gij als vreemdeling verkeert.
 hebben; Dat is, bezitten.
,
 uw dagen; Dat is, de dagen uws levens; alzo in vs.8.
,
 veel dagen leeft Dat is, langen tijd.
,
 in het land, Hebreeuws, op het aangezicht des lands.
8Zo hebben wij der stemme van Jonadab, den zoon van Rechab, onzen vader, gehoorzaamd in alles, wat hij ons geboden heeft; zodat wij geen wijn drinken al onze dagen, wij, onze vrouwen, onze zonen, en onze dochteren; 9En dat wij geen huizen bouwen tot onze woning; ook hebben wij geen wijngaard, noch veld, noch zaad;
 onze woning; Of tot ons verblijf.
10En wij hebben in tenten gewoond; alzo hebben wij gehoord en gedaan naar alles, wat ons onze vader Jonadab geboden heeft. 11Maar het is geschied, als Nebukadrezar, de koning van Babel, naar dit land optoog, dat wij zeiden: Komt, en laat ons naar Jeruzalem trekken vanwege het heir der Chaldeen, en vanwege het heir der Syriërs; alzo zijn wij te Jeruzalem gebleven.
 Maar het is geschied, Hier geven zij reden waarom zij in deze ene zaak, [namelijk dat zij nu niet in hutten woonden, maar zich binnen Jeruzalem hadden begeven] huns voorvaders bevel, voor dezen tijd niet zijn nagekomen; tonende daarmede dat het een menselijke ordinantie was, die zij ter nood en naar gelegenheid der zaken, zonder tegen hun plicht te doen, wel mochten verlaten, om Gods wet niet te overtreden, zulks ook Jonadabs oogmerk en Gode aangenaam was.
,
 zeiden Te weten tot elkander.
,
  vanwege het heir der Chaldeën, Hebreeuws, van, of voor het aangezicht, dat is, om hun te ontgaan, uit vrees van hun overlast en tirannie.
,
  Syriërs; Hebreeuws, Aram; zie Gen 10:22 .
12Toen geschiedde des Heeren woord tot Jeremia, zeggende: 13Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Ga henen en zeg tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden geen tucht aannemen, dat gij hoort naar Mijn woorden? spreekt de Heere.
 mannen van Juda Hebreeuws, man. Zie boven Jer 4:3 .
,
 aannemen, Gelijk boven Jer 32:33 .
14De woorden van Jonadab, den zoon van Rechab, die hij zijn kinderen geboden heeft, dat zij geen wijn zouden drinken, zijn bevestigd; want zij hebben geen gedronken tot op dezen dag, maar het gebod huns vaders gehoord; en Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt naar Mij niet gehoord.
 zijn bevestigd; Hebreeuws, is bevestigd; dat is, elkeen zijner woorden is volbracht of gehouden, niettegenstaande zij door nood in een enig stuk nu anders hadden gedaan, waarin zij verontschuldigd zijn; alzo vs.16. Vergelijk wijders Deu 27:26 , met de aantekening en onder vs.18, idem boven Jer 34:18 , en onder Jer 44:25 .
,
 gehoord; Dat is, gehoorzaamd.
,
 vroeg op zijnde en sprekende, Zie boven Jer 7:13 , en 2Ch 36:15 .
15En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw handelingen goed, en wandelt andere goden niet na, om hen te dienen, zo zult gij in het land blijven, dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd, en naar Mij niet gehoord.
 weg, Zie Gen 6:12 .
,
 maakt uw handelingen goed, Zie boven Jer 7:3 .
,
 zo zult gij in het land blijven, Hebreeuws, en blijft, of woont in het land; dat is, zo zult gij zekerlijk daarin blijven wonen. Zie Psa 37:3 .
16Dewijl dan de kinderen van Jonadab, den zoon van Rechab, het gebod huns vaders, dat hij hun geboden heeft, bevestigd hebben, maar dit volk naar Mij niet hoort;
 bevestigd hebben, Zie boven vs.14.
17Daarom alzo zegt de Heere, de God der heirscharen, de God Israëls: Ziet, Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het kwaad, dat Ik tegen hen gesproken heb; omdat Ik tot hen gesproken heb, maar zij niet gehoord hebben, en Ik tot hen geroepen heb, maar zij niet hebben geantwoord.
 kwaad, Der straf.
18Tot het huis nu der Rechabieten zeide Jeremia: Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jonadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijn geboden bewaard, en gedaan naar alles, wat hij ulieden geboden heeft; 19Daarom alzo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Er zal Jonadab, den zoon van Rechab, niet worden afgesneden een man, die voor Mijn aangezicht sta, al de dagen.
 afgesneden een man, Vergelijk de manier van spreken met boven Jer 33:17 .
,
 sta, Dat is, wien Ik deze genade doe, dat hij in mijn huis, dat is onder mijn volk, of in mijne kerk, plaatshebbe en mij naar mijn woord diene. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van de priesters en Levieten, die in den tabernakel en tempel voor den Heere stonden te dienen, en voorts in het algemeen van dienaars en dienaressen, die steeds omtrent en onder de ogen hunner heren moesten zijn en oppassen. Zie Deu 1:38 , en Deu 10:8 , en 1Ki 1:2 . Sommigen verstaan dit enkel van de onderhouding en voortduring van dit geslacht der Rechabieten onder Israël, zolang als de Joodse staat zou duren, uit vergelijking van boven vs.7. Van den priesterlijken of Levietischen stand kan het niet worden verstaan, dewijl zij uit den stam van Levi niet waren, zelfs geen Israëlieten, maar vreemdelingen, gelijk boven verhaald is, en heidenen van afkomst, waarom zij ook bij sommigen aangemerkt worden als een voorteken van de beroeping der heidenen, en als een geestelijk priesterdom door het geloof.
,
 al de dagen Gelijk boven Jer 33:18 .
Copyright information for DutSVVA