Jeremiah 40:7-8

7Toen nu alle oversten der heiren, die in het veld waren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia, den zoon van Ahikam, over het land gesteld had, en dat hij aan hem bevolen had de mannen, en de vrouwen, en de kinderkens, en van de armsten des lands, van degenen, die niet naar Babel gevankelijk waren weggevoerd;
 oversten der heiren, Dat is, kapiteins, hoplieden; alzo dikwijls in het volgende; vergelijk dit verhaal met 2Ki 25:23 , enz., die in het veld waren; dat is, in het veld zich onthielden.
,
 mannen, Dat is, de krijgslieden, die zij bij zich hadden; alzo vs.8.
,
 armsten des lands, Hebreeuws, armoede, of dunheid des lands. Zie 2Ki 24:14 .
8Zo kwamen zij tot Gedalia te Mizpa, namelijk, Ismaël, de zoon van Nethanja, en Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, en de zonen van Efai, den Netofathiet, en Jezanja, de zoon eens Maachathiets, zij en hun mannen.
  Ismaël, Zie 2Ki 25:23 .
Copyright information for DutSVVA