Job 1:6

6Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den Heere te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
 kinderen Gods Hebreeuws, zonen; dat is, de engelen Gods, gelijk onder, Job 38:7 ; niet omdat zij van nature zonen of kinderen Gods zijn, gelijk de Eeniggeborene van den Vader, maar omdat zij deze waardigheid hebben uit de gave der schepping, zijnde gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, om zijn aangezicht geduriglijk te aanschouwen, hem en zijn gemeente te dienen en eeuwiglijk met hem te leven.
,
 kwamen, Dit wordt gezegd bij gelijkenis van wereldse prinsen, die om rekenschap te eisen van hun dienaren over hetgeen zij hun belast hebben, dezen voor zich ontbieden. Vergelijk 1Ki 22:19 , en de aantekening.
,
 satan Dat is, wederpartijder. Zie 1Ch 21:1 . Zo wordt de boze geest genoemd, omdat hij uit onverzoenlijke vijandschap de gelovigen haat, die verklagende voor God, Rev 12:10 , en als een briesende leeuw rondom hen lopende, en zoekende wien hij zou mogen verslinden; 1Pe 5:8 .
Copyright information for DutSVVA