Job 11
1Toen antwoordde Zofar, de Naämathiet, en zeide: 2Zou de veelheid der woorden niet beantwoord worden, en zou een klapachtig man recht hebben? ▼▼ de veelheid Anders, die veel van woorden is, of een veelspreker.
,
▼▼ klapachtig Hebreeuws, man der lippen; dat is, een klapper en zwetser. Alzo wordt een man der tong genaamd een man die tot kwaadspreken en lasteren genegen is, Psa 140:12 . Daarentegen een man der woorden wordt genaamd een, die welsprekend is; Exo 4:10 .
,
▼▼ recht hebben? Of, rechtvaardig zijn?
3Zouden uw leugenen de lieden doen zwijgen, en zoudt gij spotten, en niemand u beschamen? ▼▼ Zouden Anders, zouden [o] uw leugenen de lieden zwijgen?
,
▼ 4Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw ogen. ▼▼ Mijn leer Te weten, waardoor Job geleerd had dat God de goeden zowel gestraft als de kwaden, boven, Job 9:22 , hoewel Hij zulks rechtvaardiglijk doet, in hetzelfde hoofdstuk, Job 9:2-3 , doch niet altijd acht hebbende op de zonde [gelijk wanneer Hij de goddelozen straft], boven, Job 10:7 . Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen het onderwijs, dat gegeven wordt, maar ook de wetenschap, die ontvangen wordt. Vergelijk Pro 1:5 , en Pro 4:2 , enz.
,
▼▼ ik ben rein Zie boven, Job 10:7 , waar Job wel zegt dat hij niet goddeloos was, maar niet, gelijk Zofar hem hier verwijt, dat hij zuiver was in des Heeren ogen. Het eerste verstond Job van gruwelijke goddeloosheid, die zijn vrienden hem oplegden; en dit andere, dat Zofar hem hier ten laste legt, verstaat zich van een volkomen reinheid, die Job noch zichzelven, noch iemand toegeschreven heeft. Zie boven, Job 9:2 .
,
▼ 5Maar gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen u opende; ▼ 6En u bekend maakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. ▼
,
▼
,
▼▼ vergeet Dat is, afstaat, of vermindert. Of aldus: Dat God u vergeet [dat is, geen weldadigheid bewijst] vanwege uwe ongerechtigheid, of dat God u afvordert, enz. Anders, van u [min] eist, dan uw ongerechtigheid [verdient].
,
▼ 7Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? ▼▼ de onderzoeking Onderzoeking wordt genaamd hetgeen door onderzoeking verkregen wordt, als verstand, wijsheid en oordeel; want hoewel deze dingen door zulk middel in God niet zijn, nochtans menselijker wijze worden zij alzo genoemd. Gode nu en zijnen Geest wordt onderzoeking toegeschreven, onder, Job 28:27 ; 1Co 2:10 . Versta hier door deze de heimelijke, doch rechtvaardige oordelen Gods, die Hij gebruikt in het straffen. Anders, zult gij [door] onderzoeking God vinden?
,
▼▼ den Almachtige Dat is, de verborgenheden van de wijsheid des almachtigen Gods, of zijn volmaaktheid.
8Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten? ▼
,
▼▼ wat kunt gij doen? Te weten, om die ten volle te onderzoeken en uit te vinden.
,
▼ 9Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de zee. 10Indiën Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? ▼
,
▼▼ overlevere Of, besluite; te weten, in het geweld der straf, die Hij rechtvaardiglijk tegen hem uitvoert.
,
▼▼ vergadere, Versta, tot de genieting zijner weldaden, die Hij bewijst aan degenen, welke Hij genadiglijk aanneemt.
11Want Hij kent de ijdele lieden, en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet aanmerken? ▼▼ de ijdele lieden Hebreeuws, mensen der ijdelheid, of valsheid; dat is, die tot ijdelheid en valsheid genegen zijn. Versta, ijdele leer en onnutte werken, welke gevonden worden in degenen, die zonder het geloof, de vreze Gods en ware boetvaardigheid zijn. Alzo Psa 26:4 . In gelijken zin worden genaamd onder, Job 22:15 , lieden der ongerechtigheid, en Job 34:8 , mannen der goddeloosheid; Pro 24:1 , lieden der boosheid.
,
▼ 12Dan zal een verstandeloos man kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is. ▼▼ Dan zal Te weten, als God zijn straffen en oordelen uitvoert. Anders, maar de mens is ijdel [en] verstandeloos, en [als] het jong van een woudezel is de mens geboren.
,
▼▼ verstandeloos Hebreeuws, ledig.
,
▼
,
▼▼ hoewel Dat is, al is het dat de mens van het begin zijns levens af zeer plomp en onverstandig is, gelijk het veulen van een wilden ezel, nochtans kan hij door de overlegging van Gods werken enige wijsheid vatten, welverstaande door den Geest Gods verlicht en geleid zijnde.
13Indiën gij uw hart bereid hebt, zo breid uw handen tot Hem uit. ▼
,
▼
,
▼▼ tot Hem uit Namelijk, tot God.
14Indiën er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen. ▼ 15Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken, en zult vast wezen, en niet vrezen. ▼▼ uit de gebreken, Dat is, uit de menigerlei ellenden, in welke gij nu steekt, en de straffen, die gij nu lijden moet.
16Want gij zult de moeite vergeten, en harer gedenken als der wateren, die voorbijgegaan zijn. ▼▼ harer Dat is, der voorgemelde moeite, of ellende.
,
▼▼ als der wateren, Te weten, die zeer snellijk weggevloeid en voorbijgelopen zijn, op welke men niet meer denkt. Hij wil zeggen dat hij gans geen gedachtenis zijner ellende zou hebben.
17Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn. ▼
,
▼▼ klaarder Dat is, klaarder dan het schijnsel der middagzon. De middag betekent hier zeer grote klaarheid. Zie boven, Job 5:14 . De zin is: Wat gij nog overig te leven hebt, zal van God grotelijks gezegend worden; want middag betekent somtijds in de Heilige Schriftuur groten voorspoed; Isa 58:10 ; Amo 8:9 .
,
▼▼ uitvliegen, Dat is, uit kruis en lijden verlost worden, en u als het morgenlicht uitbreiden. Anders, zijt gij duister, zo zult gij als de morgenstond zijn.
18En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zal zijn; en gij zult graven, gerustelijk zult gij slapen; ▼▼ graven, Te weten, om uw hut of huis te bouwen en te verzekeren. De zin is dat hij een zekere plaats van woning zou hebben, in welke hij stil en gerust zou wonen.
19En gij zult nederliggen, en niemand zal u verschrikken; en velen zullen uw aangezicht smeken. ▼ 20Maar de ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel. ▼▼ de uitblazing Versta hiermede den dood, welke, als hij den goddelozen overkomt, hun alle hoop beneemt, niet alleen omdat zij hier al hun goed en heerlijkheid laten moeten, maar ook omdat het gevoel van Gods toorn hen verschrikt, waardoor zij beroofd worden van hun troost, ten aanzien van dit en het toekomende leven. Vergelijk Jer 15:9 .
Copyright information for
DutSVVA