Jonah 1:5

5Toen vreesden de zeelieden, en riepen een iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten, die in het schip waren, in de zee, om het van dezelve te verlichten; maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met een diepen slaap bevangen.
 de zeelieden Of, zeevaarders, als schippers, bootsvolk en reizigers, die in de zoute zee voeren, waarop het Hebr. woord ziet.
,
 zijn god Dat is, afgod, dien hij naar het gebruik zijner woonplaats gewoon was te dienen.
,
 de vaten, die in het schip waren Allerlei roerend goed. Zie van het Hebr. woord, Lev 15:4 .
,
 verlichten Of, ontlasten.
,
 de zijden van het schip Dat is, ene der zijden. Zie Jdg 12:7 .
,
 diepen slaap bevangen Als op gene zwarigheid denkende, of, menende buiten alle gevaar te zijn.
Copyright information for DutSVVA