Jonah 3:10

10En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet.
 hun werken Met welke zij hun geloof en bekering betuigden.
,
 het kwaad Der straf.
,
 gesproken had hun te zullen doen Dat is, gedreigd had door Jona, in dier voege, gelijk vs.4 is aangetekend.
,
 Hij deed het niet Verschonende hen voor dien tijd; maar daarna tot dezelfde boosheid [inzonderheid tegen Gods volk] weder vervallen zijnde, is deze koninklijke stad en de Assyrische monarchie uitgeroeid. Zie Eze 31 ; Nah 1:1 , enz.; Zep 2:13 , enz.
Copyright information for DutSVVA