Leviticus 10
1En de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen een ieder zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en leiden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren, hetwelk hij hen niet geboden had. ▼ , ▼▼ brachten Anders, offerden; dat is, meenden te offeren.
,
▼
,
▼ 2Toen ging een vuur uit van het aangezicht des Heeren, en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des Heeren. ▼
,
▼▼ verteerde hen; Dat is, doodde hen en verteerde hun leven. Want gelijk hunne klederen, zo ook zijn hunne lichamen in hun geheel gebleven, zodat zij door het vuur niet zijn verteerd geweest, gelijk blijkt uit vs.4,5.
,
▼▼ voor het aangezicht des HEEREN Dat is, in den voorhof van de tent der samenkomst.
3En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het, wat de Heere gesproken heeft, zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. Doch Aäron zweeg stil. ▼
,
▼▼ die tot Mij naderen, Dat is, die Mij in den tabernakel dienen; te weten, de priesters. Zie Exo 19:22; onder, Lev 21:17; Eze 42:13-14.
,
▼▼ geheiligd worden, Dat is, heilig verklaard worden, doch te straffen degenen, die mijne wetten niet onderhouden. Alzo Eze 28:22. Zie dergelijk gebruik van het woord rechtvaardigen Psa 41:6. God wordt ook geheiligd als Hij zijne weldaden bewijst en daarover mild en goeddadig verklaard wordt; Eze 20:41.
,
▼▼ zweeg stil NIet murmurerende door ongeduld tegen de oordelen Gods.
4En Mozes riep Misael en Elzafan, de zonen van Uzziël, den oom van Aäron, en zeide tot hen: Treedt toe, draagt uw broederen weg, van voor het heiligdom tot buiten het leger. ▼▼ Misaël en Elzafan, Hebreeuws, Mischael en Eltsaphan.
,
▼
,
▼
,
▼▼ tot buiten het leger Om daar begraven te worden.
5Toen traden zij toe, en droegen hen, in hun rokken, tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had. 6En Mozes zeide tot Aäron, en tot Eleazar, en tot Ithamar, zijn zonen: Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, opdat gij niet sterft, en grote toorn over de ganse vergadering kome; maar uw broederen, het ganse huis van Israël, zullen dezen brand, dien de Heere aan gestoken heeft, bewenen. ▼▼ Eleázar, Hebreeuws, Elhazar.
,
▼
,
▼▼ en grote toorn over de ganse vergadering kome; Anders, en [de Heere] over de ganse vergadering zeer toornig worde.
,
▼
,
▼▼ dezen brand, Waarmede Nadab en Abihu verbrand zijn.
7Gij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de zalfolie des Heeren is op u. En zij deden naar het woord van Mozes. ▼▼ niet uitgaan, Versta dit van den tegenwoordigen tijd.
,
▼ 8En de Heere sprak tot Aäron, zeggende: 9Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten; ▼▼ sterken drank Het Hebreeuwse woord schechar betekent allerlei drank, waardoor de mensen dronken kunnen worden.
,
▼▼ als gij gaan zult in de tent der samenkomst, Te weten, om uw priesterschap te bedienen.
,
▼ 10En om onderscheid te maken tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine; ▼▼ tussen het heilige en tussen het onheilige, Versta dit alles ten aanzien: ten eerste, van de leer, gelijk in het volgende vs. enz. ten tweede, van de ceremoniën gelijk in Lev. 11 enz., ten derde, van de zeden, onder Lev. 18, enz.
11En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen, die de Heere door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft. ▼ 12En Mozes sprak tot Aäron, en tot Eleazar, en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer, dat van de vuurofferen des Heeren overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. ▼
,
▼
,
▼ 13Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des Heeren vuurofferen is; want alzo is mij geboden. ▼ 14Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij, en uw zonen, en uw dochteren met u; want tot uw bescheiden deel, en uwer zonen bescheiden deel, zijn zij uit de dankofferen der kinderen Israëls gegeven. ▼▼ beweegborst Hebreeuws, de borst der beweging, of, des beweegoffers.
,
▼▼ hefschouder Hebreeuws, de schouder der opheffing, of, des hefoffers.
,
▼▼ reine plaats eten, Reine, te weten, naar de wet der ceremoniën, welke kon zijn ergens in het leger. Want niet alleen mochten de mannen, maar ook de vrouwen er van eten. Derhalve is deze reine plaats te onderscheiden van de heilige, gemeld in vs.13, welke was in den voorhof des Heeren.
15Den hefschouder en de beweegborst zullen zij nevens de vuurofferen des vets toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des Heeren te bewegen; hetwelk, voor u en uw zonen met u, tot een eeuwige inzetting zijn zal, gelijk als de Heere geboden heeft. ▼▼ hetwelk, Of, hetwelk u en uwen zonen tot een bescheiden deel zal zijn eeuwiglijk. Hebreeuws, tot een bescheiden deel der eeuwigheid.
16En Mozes zocht zeer naarstiglijk den bok des zondoffers; en ziet, hij was verbrand. Dies was hij op Eleazar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron, zeer toornig, zeggende: ▼▼ zocht zeer naarstiglijk Hebreeuws, zoekende zocht; dat is, hij zocht zeer vlijtiglijk.
,
▼
,
▼▼ toornig, Omdat zij niet naar behoren hun ambt bediend hadden, hebbende verbrand wat zij moesten gegeten hebben.
17Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des Heeren. ▼▼ heilige plaats? Zie boven, vs.13.
,
▼▼ Hij heeft u dat gegeven, De Heere.
,
▼ 18Ziet, deszelfs bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen; gij moest dat ganselijk gegeten hebben in het heiligdom, gelijk als ik geboden heb. ▼▼ heiligdom gedragen; Hebreeuws, heiligheid; dat is, in het eerste deel des tabernakels, anders genaamd het heilige, in hetwelk dit bloed moest gebracht zijn; zie boven, Lev 4:5, Lev 4:16; indien dit geschied ware, had de bok geheel moeten verbrand worden, namelijk buiten het leger. Zie boven, Lev 4:12, Lev 4:21, en Lev 6:30, en Lev 16:27.
,
▼▼ ganselijk gegeten hebben Hebreeuws, etende moest gij gegeten hebben.
,
▼▼ in het heiligdom, Dat is, bij het heiligdom in den voorhof, waar de heilige eetplaats was. Zie boven, vs.12.
19Toen sprak Aäron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des Heeren geofferd, en zulke dingen zijn mij wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen des Heeren? ▼▼ wedervaren; Of, ontmoet, of bejegend; te weten, dat ik mijn twee zonen Nadab en Abihu verloren heb, en daarover geen rouw heb mogen dragen, zodat ik door de droefheid mijns harten van het offer niet heb kunnen eten.
,
▼▼ goed geweest zijn Dat is, zou dat den Heere behagelijk en aangenaam geweest zijn? Te weten, dat ik, die nog in droefenis verkeer over de straf mijner twee zonen, met bedroefd gemoed het zondoffer zou gegeten hebben?
20Als Mozes dit hoorde, zo was het goed in zijn ogen.
Copyright information for
DutSVVA