Leviticus 10:1-2
1En de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen een ieder zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en leiden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren, hetwelk hij hen niet geboden had. ▼ , ▼▼ brachten Anders, offerden; dat is, meenden te offeren.
,
▼
,
▼ 2Toen ging een vuur uit van het aangezicht des Heeren, en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des Heeren. ▼
,
▼▼ verteerde hen; Dat is, doodde hen en verteerde hun leven. Want gelijk hunne klederen, zo ook zijn hunne lichamen in hun geheel gebleven, zodat zij door het vuur niet zijn verteerd geweest, gelijk blijkt uit vs.4,5.
,
▼▼ voor het aangezicht des HEEREN Dat is, in den voorhof van de tent der samenkomst.
Copyright information for
DutSVVA