Leviticus 21:10

10En hij, die de hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, en wiens hand men gevuld heeft, om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren.
 hogepriester onder zijn broederen is, Hebreeuws, grote priester; alzo 2Ki 12:10, en 2Ki 23:4.
,
 op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, Sommigen, deze woorden vergelijkende met Exo 40:13-15, boven, Lev 8:12, Lev 8:30; Psa 133:2, beoordelen dat na de eerste inwijding van Aäron en zijne zonen, niemand meer van de priesters is gezalfd geweest dan de hogepriester alleen.
,
 hand men gevuld heeft, Zie boven, Lev 7:37.
,
 die klederen aan te trekken, Zie van deze Exo 28:4.
,
 ontbloten, Dat is, rouw dragen over een dode. Vergelijk boven, Lev 10:6.
Copyright information for DutSVVA