Matthew 4
1Toen werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. ▼ , ▼ , ▼▼ duivel Dit woord komt van het Griekse Diabolos, hetwelk een lasteraar en vals beschuldiger is te zeggen. Zie Rev 12:9-10 .
2En als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste. ▼ 3En de verzoeker, tot Hem gekomen zijnde, zeide: Indiën Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen broden worden. ▼
,
▼▼ Gods Zoon Namelijk gelijk de vorige stem in uwen doop betuigde.
4Doch Hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat. ▼▼ woord, dat door den mond Gods uitgaat Dat is, van alle dingen, die God gelieft kracht te geven en te gebruiken tot voedsel en versterking der mensen.
5Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels; ▼▼ heilige stad, Dat is, Jeruzalem; zo wordt zij genaamd, omdat God aldaar zijn dienst en heiligdom geplant had.
,
▼ 6En zeide tot Hem: Indiën Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. 7Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken. 8Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid; ▼▼ toonde Hem al de koninkrijken der wereld Namelijk òf in enig schijnsel, òf ook de gewesten derzelve aanwijzende, en met woorden hunne heerlijkheid verhalende.
9En zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden. 10Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: Den Heere, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen. ▼ 11Toen liet de duivel van Hem af ; en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem. ▼▼ engelen zijn toegekomen Dat is, zendboden. Zo worden de goede geesten genaamd, omdat zij van God uitgezonden worden om zijn bevelen uit te richten. Zie Psa 103:20 , en Heb 1:14 .
12Als nu Jezus gehoord had, dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galilea; ▼ 13En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapernaum, gelegen aan de zee, in de landpale van Zebulon en Nafthali; 14Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: 15Het land Zebulon en het land Nafthali aan den weg der zee over de Jordaan, Galilea der volken; ▼▼ over de Jordaan, Anders, omtrent, of nevens.
,
▼ 16Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen, die zaten in het land en de schaduwe des doods, denzelven is een licht opgegaan. 17Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. 18En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende ( want zij waren vissers); ▼▼ de zee van Galilea, Deze zee was een groot binnenlands meer; want de Hebreën noemen alle grote vergaderingen van wateren, zeeën. Het wordt anders ook genaamd de zee van Gennesareth, en de zee van Tiberias, omdat deze plaatsen aan de zee gelegen waren.
,
▼▼ net in de zee werpende Grieks: werpnet.
19En Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken. ▼ 20Zij dan, terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd. 21En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen. 22Zij dan, terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd. 23En Jezus omging geheel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwale onder het volk. ▼
,
▼▼ alle ziekte en alle kwaal Dat is, allerlei kwalen of zwakheid, wekelijkheid.
24En Zijn gerucht ging van daar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen, die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve. ▼▼ pijnen Dat is, zodanige ziekten, die den mens groten weedom aandoen en als pijnigen.
,
▼
,
▼▼ geraakten; Of, lammen, beroerden.
25En vele scharen volgden Hem na, van Galilea en van Dekapolis, en van Jeruzalem, en van Judea, en van over de Jordaan. ▼▼ scharen volgden Hem na, Dat is, hopen of menigten volks, waarvan komt heirschaar, vierschaar, enz.
,
▼▼ Dekápolis Het was een land, alzo in het Grieks genaamd, omdat er tien steden in gelegen waren. Zie Plin.lib.5.cap.18.
Copyright information for
DutSVVA