Micah 5

1[04:14] Nu, rot u met benden, gij dochter der bende, hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen den rechter Israëls met de roede op het kinnebakken slaan.
 Nu Alsof de Heere zeide: Maar dewijl het voor deze tijd, om uw zonden wil, alzo moet gaan, gelijk vs.10,11 gezegd is, zo zal het al vergeefs zijn, wat gij daartegen met al uw gewoel zoudt mogen voornemen, want gij moet toch naar Babel. Het is een aanspraak tot de inwoners van Jerzualem, met wie de profeet in de volgende woorden zich samenvoegt door het woord ons. Doch sommigen houden het voor een spotachtige aanspraak aan de Babyloniërs, alsof God zeide: Doet vrij uw best, gij krijgers van Babel [gelijk gij dan ook voorzeker doen zult], evenwel zult gij daardoor mijn genadewerk, dat Ik voorheb [waarvan in het volgende hoofdstuk], niet kunnen beletten. anders: nu zult gij met benden samengehoopt, samengepakt worden, te weten, door de belegering, gelijk volgt. Dit vers hechten sommigen aan het volgende hoofdstuk als het eerste vers daarvan.
,
 rot u met benden, Dat is, doe uw best, met al uw krijgsmacht.
,
 dochter der bende, Dat is, gij krijgers, die gij meent in de krijg zo ervaren en met krijgdsvolk zo voorzien te zijn dat gij geen vijand hebt te vrezen; of gij die gewoon zijt met benden en troepen uit te lopen om, als struikrovers en straatschenders, de reizende lieden te beroven, gelijk Micha 2:8. Zie van het Hebr. woord, betekenende een bende, of troep van soldaten, enz. 2Sa 3:22 ; Jer 18:22 , en verg. Israëls voorbeeld, Hos 4:2 , en Hos 6:9 , en Hos 7:1 . aangaande de manier van spreken, dochter der bende, verg. Job 5:7 , en Zec 4:14 .
,
 hij zal een belegering tegen ons stellen; De vijand, de koning van Babel. Dit zijn woorden van de profeet alsof hij zeide: Dit zal ons voorzeker overkomen, gij doet er tegen wat gij wilt of moogt.
,
  rechter Israëls met de roede op het kinnebakken slaan Dat is, de regenten, of gouverneurs openbare schande en smaadheid aandoen. Zie 1Ki 22:24 ; Job 16:10 ; Psa 3:8 ; Lam 3:30 met de aantekening. Dit was een teken dat hun aardse koninkrijk een einde zou nemen; waartegen in het volgende de belofte gedaan wordt van een nieuwe hemelse Koning, de Messias.
2[05:1] En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
 gij, Dat is, u aangaande.
,
 Bethlehem Efratha Zie Gen 35:16 , Gen 35:19 ; Jdg 12:8 , met de aantekening. Hebr. Bethlechem; dat is, broodhuis; gelijk Efrath of Efratha [welke ook de naam was van Kalebs huisvrouw, 1Ch 2:19 , 1Ch 2:24 ] komt van vruchtbaarheid.
,
 zijt gij klein Dat is, gij zijt geenszins klein, Mat 2:6 . Of [hoewel] gij klein zijt, enz. [nochtans] zal, enz. Anders aldus; Het [is wat] kleins, of gerings, een kleine zaak, dat gij zijt onder de duizenden, of voorgangers, vorsten, van Juda. [Verg. de aantekening van deze plaats, gedaan bij de overpriesters en schriftgeleerden voor de koning Herodes, Mat 2:6 ] . De zin is: Gij zijt wel klein naar het uiterlijk aanzien, maar gij zult tot zeer grote waardigheid verheven worden door de geboorte van de Messias en Zaligmaker Jezus Christus.
,
 duizenden van Juda? Dit ziet op de afdeling van de stammen in hun duizenden, hebbende elke duizend zijn hoofd en overste, of leidsman en voorganger, zie Jdg 6:15 ; 1Sa 10:19 , met de aantekening. Idem 1Ch 12:20 . Daarom staat bij Mat 2:6 , onder de vorsten, of voorgangers, leidslieden, hertogen; zijnde daarenboven de twee Hebr. woorden, die duizend en een leidsman, of voorganger betekenen, elkander zeer na verwant en van een oorsprong.
,
 Uit u zal Naar zijn menselijke natuur en ten aanzien dat het eeuwig en zelfstandig Woord van de Vader vlees zal worden, zo zal hij in u, o Bethlehem, geboren worden, en alzo uit u voortkomen, of uitgaan.
,
 Mij voortkomen, Woorden van God de Vader.
,
  Die een Heerser zal zijn in Israël, Hebr. om een heerser te zijn.
,
 uitgangen zijn Of, hoewel zijn uitgangen, gelijk het woord uitgaan, of voortkomen, in het voorgaande gebruikt is van Christus voortkomst uit Bethlehem naar zijn mensheid, omdat Hij aldaar uit Maria zou geboren worden; alzo wordt hetzelfde Hebr. woord hier nu gebruikt van zijn eeuwige voortkomst of uitgang van de vader, tot betekenis van zijn eeuwige godheid en Goddelijke geboorte van de Vader, en dat in het veelvoudige getal, uitgangen, hetwelk niet vreemd in de Hebr. taal, inzonderheid tot betekenis van iets groots en iets bijzonders, [zie Oba 1:21 ,enz.], als daar is de eeuwigheid van de Zoon met de Vader en zijn onbegrijpelijke geboorte van dezelve. Zie Heb 1:3 .
,
 van ouds, van de dagen der eeuwigheid Dat is, vóór het begin der schepping, ja van eeuwigheid, of eeuwige tijden af. Verg. Pro 8:22-24 , Pro 8:30-31 ; Joh 1:1 , en Joh 17:5 . Dat het Hebr. woord kredem, als het van God gebruikt wordt, somtijds eeuwigheid betekent, zie daarvan Deu 33:27 met de aantekening.
3[05:2] Daarom zal Hij henlieden overgeven, tot den tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe; dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israëls.
 Hij God.
,
 henlieden De Joden.
,
 overgeven, Of, laten, onder de heerschappij en macht hunner vijanden, zo Babyloniërs als anderen, totdat hun koning de Messias komt.
,
 baren zal, Totdat de Israëlietische kerk door de predikatie der apostelen ene menigte van geestelijke kinderen zal voortbrengen, zo Joden als inzonderheid heidenen. Verg. Isa 54:1 , enz., en Isa 66:7-8 ; of [gelijk sommigen] totdat de arbeid en kindsnood [dat is, het lijden der Joodse kerk] over is, en blijdschap kome, als wanneer ene vrouw verlost is; verg. Mic 4:9-10 ; Joh 16:20-21 . Men kan dit ook eenvoudig duiden op de geboorte van den Messias uit de maagd Maria. Verg. Isa 7:4 .
,
 de overigen Hebr. het overige zullen, enz.
,
 Zijner broederen zich bekeren Des Heeren Christus broeders, namelijk de uitverkorenen uit de heidenen, die zich tot de gemeenschap van Christus en zijner kerk zullen begeven, en met de Joden onder een hoofd door een geloof verening worden. Zie Joh 10:16 ; Eph 2:11-12 , enz.; Heb 2:11-12 .
,
  met de kinderen Israëls Anders: tot, de zin overeenkomende.
4[05:3] En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des Heeren, in de hoogheid van den Naam des Heeren, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
 Hij zal De voorzeide heerser, de Messias.
,
 staan, Dat is, steeds bezig zijn met verrichting van zijn ambt, als een getrouwe herder, die goede wacht houdt over zijn kudde, en altijd op de been is, gelijk men zegt. Verg. Mic 7:14 ; Zec 1:8 , en Zec 3:5, en de manier van spreken met Zec 14:4, Zec 14:12. Of, Hij zal staan, dat is bestaan, een bestendige heerschappij hebben.
,
 weiden Als een herder zijn kudde, met den staf van zijn Woord en Geest, of weiden, dat is regeren, in enen zin. Zie 2Sa 5:2 , enz. Waarom ook voor heersen, [ vs.1], staat Mat 2:6 , weiden.
,
 HEEREN, Zijns Vaders, die ook zijn eigen kracht is. Zie Joh 10:38 , en Joh 14:10 ; waarom hem de hhogheid of voortreffelijkheid van den naam van zijn Vader wordt toegeëigend. Verg. Joh 5:18 ; Phi 2:6 ; Heb 1:3 , Heb 1:5 .
,
 zij zullen wonen, Zijne onderdanen of schapen zullen een gerusten, vasten en zekeren staat hebben onder dezen heerser en herder. Verg. Mic 4:4 , enz.
,
 want Of, wanneer Hij nu groot zal zijn, enz.
,
 nu zal Hij Dat is, al haast, ter gezetter tijd. Zie Mic 4:10 .
,
 zijn tot aan de einden der aarde Of, worden; amders: groot gemaakt worden; dat is, zijne eer en heerlijkheid zal wassen, uitgebreid en vermaard worden, door de predikatie van het Evangelie en de werking van den Heiligen Geest onder de heidenen; of, Hij zal zijne grootheid en heerlijkheid alzo bewijzen, tot aan de uiterste einden der aarde.
5[05:4] En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten uit de mensen.
 Vrede zijn; Dit is een reden, waarom de kerk van Christus zo vast en vredig wonen zal, als in het voorgaande beloofd is; om dat Christus Verde zal zijn; dat is, zijn geestelijken en goddelijken vrede haar onfeilbaar en in alle manieren geven en beschikken, dien haar geen vijand zal kunnen ontnemen, [verg. Jdg 6:24 , en Joh 14:27 ] , hoewel zij in de wereld veel zal moeten lijden; waartegen zij in het volgende getroost wordt.
,
 wanneer Assur in ons land zal komen, Hier wordt de kerk ingevoerd, betuigende hare gerustheid en vertrouwen, dat zij op dezen haren Koning heeft, tegen alle vijandelijkheid, die haar zal mogen bejegenen. Verg. Isa 41:25 , en Isa 59:19 , met de aantekening. De eenvoudigste zin dezer figuurlijke woorden schijnt te zijn: Wanneer de vijanden der kerk en de kinderen dezer wereld [afgebeeld door de vijandelijke Assyriërs en Nimrods land] haar over last zullen doen, [hetwelk zij van tevoren wel weet dat haar zal wedervaren] dat zij alsdan van haren Koning [die, in vs.5, gezegd wordt] van Assur te redden daartegen genoeg, ja overvloediglijk, met tegenweer en wederwraak voorzien zal zijn, om haar geestelijken staat te handhaven en de vijanden te straffen; [alzo wel, alsof zij] zeven, of acht heirlegers onder zoveel krijgsoversten kon te velde brengen tegen de Assyriërs en Chaldeën]; en dat vooreerst door het zwaard en het goddelijke Woord, en het middel der kerkelijke tucht [welke de geestelijke wapenen der kerk zijn] gebruikt van herders en regeerders der kerk [waarvan sommigen dit alleen verstaan, alsook van de bekering der voorzeide vijanden
,
 wanneer Assur in ons land zal komen, tot de gemeenschap der kerk en haar kerkelijke en geestelijke weiding en regering]. Daarna ook, nu en dan, uiterlijk en lichamelijk [gelijk anderen hier bijvoegen] wanneer het den Zoon Gods believen mag zijne kerk van der vijanden overval door zijne helden, die Hij ten beste van zijn volk verwekken kan, te verlossen en de vijanden te verdelgen, zulks Hij zelf ten laatste eens volkomenlijk zal doen. Verg. vs.8, 14.
,
 stellen Of, over hem verwekken, doen opstaan, verkiezen, beroepen, ordineren, te weten, door de regering en het beleid van onzen Koning en zijnen Geest. Zie Act 13:2 , enz., idem Act 20:28 ; Eph 4:11 .
,
 zeven Dat is, genoeg, of veel, een zeker getal voor een onzeker. Verg. Ecc 11:2 met de aantekening.
,
 herders, Kerkelijke en politieke regenten, ook krijgsoversten, gelijk het krijgsvolk ook kudden genoemd worden. Zie Jer 49:19-20 met de aantekening.
,
 vorsten Of, voornamen, geweldigen, stadhouders. Zie Eze 32:30 .
,
 uit de mensen Hebr. des, of een mensen, der mensen; dat is, naar sommigen gevoelen, uit de gemene lieden. Verg. Psa 4:3 . Zodat de slechtsten van Gods kerk, door wettelijk beroep en den Geest des Heeren Christus, bekwaam zullen worden tot tegenstand; gelijk God Mozes en Aäron, enz., en Christus zijne apostelen, uit de menigte, en voorts de anderen door de apostelen en zijn volk, beroepen en daartoe ingesteld heeft. Zie Act 4:13 . Of, men kan het aldus nemen: de vorsten der mensen; dat is, de treffelijksten en dappersten, die in het midden van ons begaafd zijn met den geest der dapperheid. Verg. Psa 149:6-9 met de aantekening, idem Joh 16:8-11 , en 2Co 10:4-5 .
6[05:5] Die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod in deszelfs ingangen. Alzo zal Hij ons redden van Assur, wanneer dezelve in ons land zal komen, en wanneer hij in onze landpale zal treden.
 Nimrod Zie Gen 10:8-10 .
,
 ingangen Of, openingen, deuren des lands, dat is, frontieren, grenzen, of waar het land open is. Anders: met deszelfs [lands eigen] blote zwaarden, omdat een ander verwant Hebr. woord alzo genomen wordt; zie Psa 55:22 , met de aantekening.
,
 Hij ons redden van Assur, De heerser, die uit Bethlehem zal voortkomen, zal dat doen, gebruikende daartoe en zegenende de voorzeide middelen.
7[05:6] En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van den Heere, als droppelen op het kruid, dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt.
 dauw van den HEERE, Omdat uit Jakobs overblijfsel Christus [naar het vlees] en zijne apostelen, en voorts uit de algemene kerk leraars zouden voortkomen, die door de predikatie van het Evangelie van de zaligmakende genade, vele volken zouden bedruipen en overgieten als met een hemelsen dauw en lieflijke regendroppelen, waarbij de Geest des Heeren [wiens werk dat alleen is] alzo zou werken in de harten der uitverkorenen, dat er menigten van gelovigen ter ere Gods zouden opschieten, of geboren worden, wassen, groeien en bleoien, enz. Verg. Psa 110:3 ; Isa 26:19 , en Isa 66:8-9 ; Eze 47:7 met de aantekening, enz.; idem 1Co 3:6-7 .
,
 geen man wacht, Dat is, zodat dit gewas louter en alleenlijk een werk Gods zal zijn ven boven. Verg. Job 38:26-27 , met de aantekening.
8[05:7] Ja, het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden; dewelke, wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redde.
 leeuw onder de beesten des wouds, Vrijmoedig in zijnen weg, en zijnen vijanden vreeslijk, door de onoverwinnelijke kracht van hun Hoofd Christus [den leeuw uit Juda, Rev 5:5 ] en van zijn Geest. Zie Joh 16:33 ; 1Jo 5:4-5 . Sommigen stellen tegen elkander der kerken dauw, als lieflijk voor de boetvaardigen, en den leeuw, als vreeslijk tegen de onboetvaardigen en hardnekkigen, in het gebruik der sleutels van het hemelrijk.
,
 verscheurt hij, Verg. Psa 7:3 .
9[05:8] Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.
 hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, Dat is, macht, o Jakob, uit het voorgaande. Verg. Gen 49:8 , en zie Gen 16:6 .
,
 al uw vijanden zullen uitgeroeid worden Niet alleen de geestelijke, maar ook ten laatste alle lichamelijke, gelijk vs.14.
10[05:9] En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere, dat Ik uw paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uw wagenen verdoen.
 paarden uit het midden van u zal uitroeien, De Heere wil hier en in het volgende zeggen dat Hij alles, waarmede zijn volk Hem nu zolang onteerd en vertoorn had, zal wegnemen, te weten den vleselijken arm, allen ijdelen, afgodischen en duivelsen toeverlaat; en zijne kerk alzo heiligen, dat zij zich op Hem alleen verlate, Hem alleen godsdienstig ere en diene, en onder zijne bescherming zeker zijnde, door zijne macht en oordelen over al hare vijanden zegeviere. Verg. Hos 1:7 , en Hos 14:4 met de aantekening.
11[05:10] En Ik zal de steden uws lands uitroeien, en Ik zal al uw vestingen afbreken. 12[05:11] En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen guichelaars hebben.
 guichelaars hebben Zie Lev 19:26 .
13[05:12] En Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen.
 werk uwer handen De afgodische beelden.
14[05:13] Voorts zal Ik uw bossen uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uw steden verdelgen.
 bossen uit het midden van u uitroeien, Ter ere der afgoden gesticht, en tot afgoderij gebruikt; zie Deu 12:3 , en Deu 16:21 , met de aantekening en verg. hiermede Eze 43:7-9 .
15[05:14] En Ik zal in toorn en in grimmigheid wrake doen aan de heidenen, die niet horen.
 horen Dat is, gehoorzaam. Verg. Isa 60:12 ; Jer 12:17 . Anders: welke [te weten, wraak, dat is, desgelijks] zij niet hebben gehoord; dat is, desgelijks nooit tevoren gehoord is.
Copyright information for DutSVVA