Micah 5:4-5

4[05:3] En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des Heeren, in de hoogheid van den Naam des Heeren, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
 Hij zal De voorzeide heerser, de Messias.
,
 staan, Dat is, steeds bezig zijn met verrichting van zijn ambt, als een getrouwe herder, die goede wacht houdt over zijn kudde, en altijd op de been is, gelijk men zegt. Verg. Mic 7:14 ; Zec 1:8 , en Zec 3:5, en de manier van spreken met Zec 14:4, Zec 14:12. Of, Hij zal staan, dat is bestaan, een bestendige heerschappij hebben.
,
 weiden Als een herder zijn kudde, met den staf van zijn Woord en Geest, of weiden, dat is regeren, in enen zin. Zie 2Sa 5:2 , enz. Waarom ook voor heersen, [ vs.1], staat Mat 2:6 , weiden.
,
 HEEREN, Zijns Vaders, die ook zijn eigen kracht is. Zie Joh 10:38 , en Joh 14:10 ; waarom hem de hhogheid of voortreffelijkheid van den naam van zijn Vader wordt toegeëigend. Verg. Joh 5:18 ; Phi 2:6 ; Heb 1:3 , Heb 1:5 .
,
 zij zullen wonen, Zijne onderdanen of schapen zullen een gerusten, vasten en zekeren staat hebben onder dezen heerser en herder. Verg. Mic 4:4 , enz.
,
 want Of, wanneer Hij nu groot zal zijn, enz.
,
 nu zal Hij Dat is, al haast, ter gezetter tijd. Zie Mic 4:10 .
,
 zijn tot aan de einden der aarde Of, worden; amders: groot gemaakt worden; dat is, zijne eer en heerlijkheid zal wassen, uitgebreid en vermaard worden, door de predikatie van het Evangelie en de werking van den Heiligen Geest onder de heidenen; of, Hij zal zijne grootheid en heerlijkheid alzo bewijzen, tot aan de uiterste einden der aarde.
5[05:4] En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten uit de mensen.
 Vrede zijn; Dit is een reden, waarom de kerk van Christus zo vast en vredig wonen zal, als in het voorgaande beloofd is; om dat Christus Verde zal zijn; dat is, zijn geestelijken en goddelijken vrede haar onfeilbaar en in alle manieren geven en beschikken, dien haar geen vijand zal kunnen ontnemen, [verg. Jdg 6:24 , en Joh 14:27 ] , hoewel zij in de wereld veel zal moeten lijden; waartegen zij in het volgende getroost wordt.
,
 wanneer Assur in ons land zal komen, Hier wordt de kerk ingevoerd, betuigende hare gerustheid en vertrouwen, dat zij op dezen haren Koning heeft, tegen alle vijandelijkheid, die haar zal mogen bejegenen. Verg. Isa 41:25 , en Isa 59:19 , met de aantekening. De eenvoudigste zin dezer figuurlijke woorden schijnt te zijn: Wanneer de vijanden der kerk en de kinderen dezer wereld [afgebeeld door de vijandelijke Assyriërs en Nimrods land] haar over last zullen doen, [hetwelk zij van tevoren wel weet dat haar zal wedervaren] dat zij alsdan van haren Koning [die, in vs.5, gezegd wordt] van Assur te redden daartegen genoeg, ja overvloediglijk, met tegenweer en wederwraak voorzien zal zijn, om haar geestelijken staat te handhaven en de vijanden te straffen; [alzo wel, alsof zij] zeven, of acht heirlegers onder zoveel krijgsoversten kon te velde brengen tegen de Assyriërs en Chaldeën]; en dat vooreerst door het zwaard en het goddelijke Woord, en het middel der kerkelijke tucht [welke de geestelijke wapenen der kerk zijn] gebruikt van herders en regeerders der kerk [waarvan sommigen dit alleen verstaan, alsook van de bekering der voorzeide vijanden
,
 wanneer Assur in ons land zal komen, tot de gemeenschap der kerk en haar kerkelijke en geestelijke weiding en regering]. Daarna ook, nu en dan, uiterlijk en lichamelijk [gelijk anderen hier bijvoegen] wanneer het den Zoon Gods believen mag zijne kerk van der vijanden overval door zijne helden, die Hij ten beste van zijn volk verwekken kan, te verlossen en de vijanden te verdelgen, zulks Hij zelf ten laatste eens volkomenlijk zal doen. Verg. vs.8, 14.
,
 stellen Of, over hem verwekken, doen opstaan, verkiezen, beroepen, ordineren, te weten, door de regering en het beleid van onzen Koning en zijnen Geest. Zie Act 13:2 , enz., idem Act 20:28 ; Eph 4:11 .
,
 zeven Dat is, genoeg, of veel, een zeker getal voor een onzeker. Verg. Ecc 11:2 met de aantekening.
,
 herders, Kerkelijke en politieke regenten, ook krijgsoversten, gelijk het krijgsvolk ook kudden genoemd worden. Zie Jer 49:19-20 met de aantekening.
,
 vorsten Of, voornamen, geweldigen, stadhouders. Zie Eze 32:30 .
,
 uit de mensen Hebr. des, of een mensen, der mensen; dat is, naar sommigen gevoelen, uit de gemene lieden. Verg. Psa 4:3 . Zodat de slechtsten van Gods kerk, door wettelijk beroep en den Geest des Heeren Christus, bekwaam zullen worden tot tegenstand; gelijk God Mozes en Aäron, enz., en Christus zijne apostelen, uit de menigte, en voorts de anderen door de apostelen en zijn volk, beroepen en daartoe ingesteld heeft. Zie Act 4:13 . Of, men kan het aldus nemen: de vorsten der mensen; dat is, de treffelijksten en dappersten, die in het midden van ons begaafd zijn met den geest der dapperheid. Verg. Psa 149:6-9 met de aantekening, idem Joh 16:8-11 , en 2Co 10:4-5 .
Copyright information for DutSVVA