‏ Nehemiah 6

1Voorts is het geschied, als van Sanballat, en Tobia, en van Gesem, den Arabiër, en van onze andere vijanden gehoord was, dat ik den muur gebouwd had, en dat geen scheur daarin was overgelaten; ook had ik tot dezen tijd toe de deuren niet opgezet in de poorten;
 onze andere Hebreeuws, het overige onzer vijanden.
,
  niet opgezet Vergelijk boven, Neh 3:3 .
2Zo zond Sanballat, en Gesem, tot mij, om te zeggen: Kom en laat ons te zamen vergaderen in de dorpen, in het dal Ono. Maar zij dachten mij kwaad te doen.
 dorpen, Dat is, in een van de dorpen; zie Jdg 12:7 . Anderen Cefirim, houdende het voor een eigennaam van een plaats; gelijk Cefira is, onder, Neh 7:29 .
,
 Ono Gelegen in Benjamin, onder, Neh 11:35 .
,
 kwaad te doen Dat is, om te brengen.
3En ik zond boden tot hen, om te zeggen: Ik doe een groot werk, zodat ik niet zal kunnen afkomen; waarom zou dit werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten, en tot ulieden afkomen? 4Zij zonden nu wel viermaal tot mij, op dezelfde wijze. En ik antwoordde hun op dezelfde wijze.
 op dezelfde wijze Hebreeuws, naar ditzelfde woord; en zo in vs.4 en het volgende terstond wedeRom.
5Toen zond Sanballat tot mij op dezelfde wijze, ten vijfden male, zijn jongen, met een open brief in zijn hand. 6Daarin was geschreven: Het is onder de volken gehoord, en Gasmu zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren, daarom bouwt gij den muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn.
 Gasmu zegt Boven, vs.1, genoemd Gesem, de Arabier.
,
  naar dat deze zaken zijn Dat is, naardat deze zaken zich laten inzien. Anders, volgens deze woorden, of naardat men hiervan spreekt. Hebreeuws, naar deze woorden, of zaken, dingen.
7Dat gij ook profeten hebt besteld, om van u te Jeruzalem uit te roepen, zeggende: Hij is koning in Juda. Nu zal het van den koning gehoord worden, naar dat deze zaken zijn; kom dan nu, en laat ons te zamen raadslaan.
 Hij is koning Hebreeuws, een koning in Juda; dat is, wij hebben nu een eigen koning onder ons.
,
 naar deze zaken zijn; Dat is, zoals deze zaken gepasseerd zijn. Anders, achtervolgens deze woorden.
,
 raadslaan Hoe wij zullen voorkomen dat de koning van Perzië, dit horende, vertoornd wordt en een groot kwaad tegen u en ons allen voorneemt.
8Doch ik zond tot hem, om te zeggen: Er is van al zulke zaken, als gij zegt, niets geschied; maar gij versiert ze uit uw hart. 9Want zij allen zochten ons vreesachtig te maken, zeggende: Hun handen zullen van het werk aflaten, dat het niet zal gedaan worden; nu dan, sterk mijn handen!
 zochten Hebreeuws, maakten ons vreesachtig; te weten, zoveel in hen was, het was hun oogmerk in dit alles dat zij ons vrees zochten aan te jagen. Alzo onder, vs.14. Vergelijk Psa 56:2 ; Jer 2:3 .
,
 zeggende Te weten, bij zichzelven, dat is denkende.
,
 sterk mijn handen Dit wordt van velen genomen als een gebed van Nehemia tot God, tegen de aanslagen zijner vijanden. Sommigen nemen het aldus: Maar nu, ik zal mijn handen sterken. Of, het is om mijn handen te sterken; dat is, ik zal niet dan te wakkerder en moediger daartegen zijn.
10Als ik nu kwam in het huis van Semaja, den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabeel ( hij nu was besloten), zo zeide hij: Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, en laat ons de deuren des tempels toesluiten; want zij zullen komen om u te doden, ja, bij nacht zullen zij komen, om u te doden.
 Als ik nu Het voorgaande hadden de vijanden van buiten gedaan. Hier verhaalt Nehemia wat hem van zijn valse broeders is wedervaren van binnen.
,
  Delája, 1Ch 24:18 wordt vermeld van een Delaja, dat hij de voornaamste priester der drie en twintigste beurt geweest is, van welken sommigen menen dat deze Semaja een nakomeling geweest is.
,
 besloten Veinzende dat hij zich in zijn kamer aan den tempel [gelijk te vermoeden is, omdat de priesters daar hun kamers hadden] in eenzaamheid hield, vanwege devotie of enige religieuse gelofte, om alzo Nehemia onder schijn van heiligheid met zijn profetie [alsof zij van God kwam] te bekwamer te bedriegen, waarvan in het volgende. Vergelijk 1Sa 21:7 .
,
 in het midden Dat is, in den tempel.
11Maar ik zeide: Zou een man, als ik, vlieden? En wie is er, zijnde als ik, die in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve? Ik zal er niet ingaan.
 als ik, Die een goede conscientie heb, en ten volle verzekerd ben dat mijn beroep en werk van God is. Hieruit kon Nehemia ook afnemen dat zijn profetie niet van God was.
,
 levend bleve? Gelijk somtijds de misdadigers zich zoeken te behouden in het huis Gods. Zie Exo 21:14 ; 1Ki 1:51 , en 1Ki 2:28 . Ook waren de deuren in de poorten nog niet opgehangen, onder Neh 7:1 , zulks dat er mogelijkheid van gevaar bij nacht voor Nehemia zijnde, deze Semaja veinst, alsof hij Nehemia uit goede genegenheid in den tempel wil bergen. Maar het was bedrog. Anders, en leven, of levend blijven, alsof hij zeide: Ik zou toch den dood hebben te vrezen of te verwachten, zo ik tegen Gods bevel in den tempel ging.
12Want ik merkte, en ziet, God had hem niet gezonden; maar hij sprak deze profetie tegen mij, omdat Tobia en Sanballat hem gehuurd hadden.
 tegen mij, Niet tot mijn best, gelijk hij zich geliet, maar door ingeven mijner vijanden, om mij vreesachtig te maken en in schande te brengen; gelijk volgt.
13Daarom was hij gehuurd, opdat ik zou vrezen, en alzo doen, en zondigen; opdat zij iets zouden hebben tot een kwaden naam, opdat zij mij zouden honen.
 zondigen; Tegen Gods wet en mijn beroep. Zie boven, vs.11.
,
 tot een kwaden naam, Dat is, om mij een kwaden naam te maken; of een kwaad gerucht van mij te stooien. Vergelijk Ecc 7:1 .
14Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat, naar deze zijn werken; en ook aan de profetes Noadja, en aan de andere profeten, die mij gezocht hebben vreesachtig te maken.
 zijn werken; Anders, hunne. Hebreeuws, zijne; dat men kan duiden op enen of elk van dezen, of op Semaja, die zich van hen tot deze boze werken had laten huren.
,
  profetes Noádja, Die dezen titel valselijk aannam.
,
 de andere profeten, Hebreeuws, het overige der profeten.
,
  gezocht hebben Gelijk boven, vs.9; zie aldaar.
15De muur nu werd volbracht, op den vijf en twintigsten van Elul, in twee en vijftig dagen.
 Elul, De zesde maand der Joden, passende eensdeels op onzen Augustus, anderdeels op September.
,
 in twee en vijftig dagen Nadat zij begonnen hadden te bouwen. Deze omstandigheid dient tot vergroting van Gods genade, in spijt der vijanden zijn volk bewezen.
16En het geschiedde, als al onze vijanden dit hoorden, zo vreesden al de heidenen, die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, dat dit werk van onzen God gedaan was.
 vervielen Dat is, hun gelaat verviel van mismoedigheid, of zij dachten dat zij na dezen geen macht meer zouden hebben om de Joden te bestrijden. Vergelijk Job 12:3 met de aantekening.
17Ook schreven in die dagen edelen van Juda vele brieven, die naar Tobia gingen; en die van Tobia kwamen tot hen.
 schreven Hebreeuws, vermenigvuldigden hun brieven.
,
  edelen van Juda Hebreeuws, witte; zie boven, Neh 2:16 .
,
  die van Tobia kwamen Te weten, de brieven, die Tobia weder schreEf.
18Want velen in Juda hadden hem gezworen, omdat hij was een schoonzoon van Sechanja, den zoon van Arah; en zijn zoon Johanan had genomen de dochter van Mesullam, den zoon van Berechja.
 gezworen, Hebreeuws, heren, of meesters des eeds; dat is, eedgenoten, met ede aan hem verplicht. Dit waren de vruchten van de verboden huwelijken, die hier verhaald worden.
,
 schoonzoon Anders, zwager.
19Ook verhaalden zij zijn goeddadigheden voor mijn aangezicht, en mijn woorden brachten zij uit tot hem. Tobia dan zond brieven, om mij vreesachtig te maken.
 verhaalden Hebreeuws, zij waren zeggende.
,
  goeddadigheden Hebreeuws, goedheden.
Copyright information for DutSVVA